82
HEEMSCHUT
Voor we 't weten zijn we het dorp ter lengte van een dertig, veertig meter al
weer door, de brug over en dan schiet de weg dwars door den dijk heen naar
beneden. Zooals bij alle dijkdoorgangen langs de Eem, vindt men ook hier aan
weerszijden van den weg houten wanden met breede diepe sleuven, waar in tijden
van hoog water zware balken in gelegd konden worden om het opdringende
water te keeren.
Even verder buigt de hoofdweg zich naar rechts, om als Bisschopperweg door te
gaan naar Bunschoten en Spakenburg. Maar wij gaan hier rechtdoor, een smal
pad, dat invele bochten en kronkels den loop van den rechter Eemdijk volgt.
Het riviertje zelf is geheel verscholen achter den hoogen dijk, maar elke kronkel
van den weg biedt nieuwe vergezichten op het vlakke land aan de andere zijde.
Onder hoog geboomte ligt een enkele boerderij, verderop weer een, nog wat
verder een paar bij elkaar.
Telkens passeeren we van die kleine, ronde plassen, met wat struikgewas omzoomd.
Droomend drijven wat eendjes op het stille water of zoeken- tegen den nacht de
korven op, die als kleine paalwoningen boven de oppervlakte zijn uitgebouwd.
Het moet hier begeerlijk vischwater zijn, want er is geen plas, of hij is gepacht
door een of anderen hengelaarsbond en strenge straffen dreigen de niet-leden, die
het zouden wagen in dit vereenigingsdomein hun simmetje uit te gooien.
Een „waai" noemt men hier zoo'n plas en als het waar -is, wat men ons vertelt,
dan moeten deze diepe kommen hun ontstaan te danken hebben aan het kolkende
water, dat zich bij doorbraken met geweld op den slappen veenbodem stortte en
daar diepe gaten in vrat. Maar hoeveel van dergelijke doorbraken hebben hier in
den loop der eeuwen dan wel plaats gehad, want de kommen zijn bij tientallen te tellen!
Haast ongemerkt zijn we in een dorpje gekomen, een dorpje, dat we hier allerminst
verwacht hadden: Eemdijk; 't Is niet veel meer dan een straat langs den dijk,
maar 't is toch een dorp met een kerk, een paar winkels, een schooltje,
't Is midden in den hooitijd en al is het avond, een deel van het dorp is nog druk
in de weer. Want het hooi moet naar binnen, vóór een onverwachte regenbui de
oogst bederft.
En wat een hooi! Het lijkt wel, of alle hooi uit wijden omtrek hier wordt bijeen
gebracht. Links en rechts van den weg staan de boerderijen en daaromheen aan
alle kanten de hooibergen en hooioppers, hoog optorenend boven de lage
behuizingen. Rond elke boerderij rijzen drie of vier bergen op en talrijk als de
masten der schepen in de haven zoo steken daar weer boven uit de zware palen,
die de kappen dragen. Misschien komt het door den avond, waardoor alle omtrekken
grooter lijken dan in het licht van den dag, maar het schijnt ons, dat we nog nooit
zulke hooge bergen zagen als hier. In twee, drie verdiepingen staan de mannen
boven elkaar in den berg om het hooi op te geven en tot in het topje te brengen.
Steeds wordt nog nieuwe voorraad aangebracht en telkens vinden we den weg
versperd door de wagens, die op afladen staan te wachten. We loopen als over
een zacht tapijt van hooi en overal hangt de heerlijke, eenigszins bedwelmende
reuk van dit malsche weideproduct.