DE OUDSTE GESCHIEDENIS VAN HET GOOI
HEEMSCHUT
71
Het is een geluk, dat er een Gooisch natuurreservaat bestaat en dat nu niemand
meer bang behoeft te zijn, dat door uitbreiding van de Gooische gemeenten de
nog overgebleven heidevelden verder zullen worden aangetast. Niet alleen voor
natuurliefhebbers, maar vooral ook voor oudheidkundigen heeft een ongerept
heideveld altijd een bizondere bekoring, want op de heiden zijn overblijfselen van
de oudste cultuurperioden van' ons land het best geconserveerd gebleven, In
vergelijking met andere streken is het Gooi slechts karig bedeeld met dergelijke
overblijfselen en men hoort dan ook zelden van praehistórische vondsten uit deze
landstreek. Hoewel men hierom kan aannemen, dat het Gooi oudtijds dun bevolkt
is geweest, is er nog een andere omstandigheid, die het weinig voorkomen van
oudheden kan verklarensinds vele eeuwen n.1. werden jaar in jaar uit groote
stukken van de Gooische heide afgeplagd en werden er kuilep en sleuven gegraven
om leem, grind en zand te delven. Reeds L. HORTENSIUS (15001574) schreef
hierover. Het is duidelijk, dat door dergelijke graverijen heel veel praehistórische
resten verloren kunnen zijn gegaan. Toch is het door de resultaten van archaeo-
logisch bodemonderzoek nog eenigszins mogelijk geworden de oudste geschiedenis
van het Gooi te reconstrueeren. Voor zoover is na te gaan, werden eerst'omstreeks
het midden der vorige eeuw min of meer officieele opgravingen in het Gooi gedaan.
Hoofdzakelijk heeft men toen gegraven in ëenige grafheuveltjes, gelegen aan weers
zijden van den weg HilversumLaren. De voornaamste ontdekking mag wel genoemd
worden de vondst van 23 urnen, die tezamen in één vrij onopvallend heuveltje
werden aangetroffen. Daar in dien tijd het opgraven nog vrij primitief ging en
het voornaamste doel was voorwerpen te vinden, werd aan ev. sporen van een
grafbouw geen of nauwelijks aandacht geschonken. Gelukkig hebben onderzoekers
van den lateren tijd in reeds vroeger onderzochte heuvels vaak nog belangrijke
ontdekkingen gedaan. Zoo werden in 1925 en '26 onder leiding van Dr. A. E.
REMONCHAMPS de „zeven bergjes" bij Laren, waarin omstreeks 1855 reeds ijverig
gegraven was en eenige urnen waren gevonden, opnieuw aan een onderzoek met
de spade onderworpen. Dacht men vroeger, dat de „zeven bergjes'' door Germanen
opgeworpen urnenheuvels waren, de vondsten van Dr. REMONCHAMPS bewezen,
dat- deze heuvels nog de resten bevatten van de graven van de klokbekercultuur,
zoo genoemd naar den klokvorm van het typische aardewerk, en welke klokbeker
cultuur men meent te kunnen dateeren omstreeks 1800 j. v. Chr. Tot dusver zijn
in 't Gooi nog geen cultuurresten gevonden, waarvan met zekerheid gezegd kan
worden, dat ze ouder zijn dan de cultuur der klokbekers. Men heeft kunnen
vaststellen, dat de grafheuvels van laatstgenoemde cultuur de sporen bevatten
van een soort houten bouwsel, dat het graf overdekt of omheind heeft. Met recht
kan men dus van grafmonumenten spreken. Het is nog niet zeker te zeggen hoe
deze grafmonumenten er oorspronkelijk hebben uitgezien. Sommigen nemen aan,
dat een soort koepel, uit liggende balken bestaande, boven het graf was opgebouwd.
Wanneer de heuvel geheel is afgegraven, meent men zoo'n koepelconstructie te