STREEKPLAN GRONINGEN DRENTHE Wijziging en aanvulling bouwverordening voor de Gemeenten die deelnemen aan de vaststelling van een streekplan Groningen—Noordelijk Drenthe, van een aanbeveling voorzien door de Werkcommissie, Tusschen Groningen en Assen strekken zich aan weerszijden van de spoorbaan groote gebieden uit, waar de natuurliefhebber nog de wijdheid en de eenzaamheid vinden kan, die in ons kleine overbevolkte land al zeldzamer wordt. Hier is nog heide, nog bosch en liggen de meren, die voor het Noorden zulk een kostelijk bezit vormen: het Paterswoldsche, het Zuidlaarder en het Leekstermeer, benevens de dorpen Haren, Noord- en Zuidlaren, Zeegse, Eelde, Peize, Roden, De Leek en Norg, om van een aantal kleinere te zwijgen. Dit gebied, waardoor de Drentsche A, het Eelder- en het Peizerdiep stroomen, heeft voor de Noordelijke provincies een soortgelijke beteekenis als het Gooi voor Amsterdam en wordt druk bezocht en bevolkt door den stedeling die het buitenleven zoekt. Die (rek naar buiten, die de laatste twintig jaar ongebreideld plaats vond, heeft aan het landschap veel kwaad gedaan. En, hier als overal, is dit pas geconstateerd, toen er al veel onherstelbaar was bedorven. Ik herinner mij nog hoe vijf-en-twintig jaar geleden een aardig villatje aan een zandweg verrees, een uur van de stad verwijderd; niemand zag daar de eerste aanleiding in voor de lintbebouwing, die daar nu wordt toegepast. Die aardige stille zandweg bestaat natuurlijk allang niet meer. Er is nu een nette asphaltweg met trottoirs gekomen en links en rechts zoover het oog reikt staan de aardige en minder aardige villatjes als kralen aan een snoer geregen. Ik herinner mij dat er om Groningen heen veel landelijke zandwegen waren, en op het oogenblik dat het eerste optrekje in de prachtige Zeegser duinen werd gemaakt, kan ik mij nog bezinnen. Nog geen twintig jaar geleden waren de oevers van het Paterswoldsche meer onbebouwd en het is nog maar enkele jaren geleden dat het Zuidlaardermeer voor het eerst, maar dan ook hevig, werd geschonden. Het is bij ons in het Noorden gegaan als overal, veel landelijke schoonheid, veel „buiten" is onherroepelijk verloren gegaan, maar al grooter is ook bij ons geworden in steeds wijder kring, het besef om te beschermen wat wij nog bezittenheemschut. In 1934 hebben de hoofden van het Provinciaal Bestuur van Groningen en Drenthe ingegrepen. Zij zijn met de Burgemeesters van het bedreigde gebied samengekomen en zoo ontstond een Streekplan-commissie, uit wier midden een werkcommissie werd benoemd, die onder leiding van de Commissarissen van Groningen en Drenthe gevormd werd door de Burgemeesters van Groningen, Haren, Eelde en Zuidlaren, den Inspecteur van de Volkshuisvesting te Groningen Ir. F. BAKKER SCHUT, en den architect van het streekplan Ir. J. BECKERING VlNCKERS. De werkcommissie heeft, overwegende dat het nog enkele jaren duren zal voor streekplan en uitbreidings plannen afdoende regelend kunnen optreden, tot de besturen der toegetreden gemeenten een verzoek gericht hun bouwverordening aan te vullen en te wijzigen, om reeds nu te kunnen optreden tegen ongewenschte bebouwing en tegen schending van het landschap. Aan deze wijzigingen en aanvullingen der bouwverordening heeft de werkcommissie toegevoegd een motiveering van haar voorstellen, een leiddraad, die door de beknopte en zeer gelukkige redactie bestemd is een ruimere verspreiding te vinden. De groote bezwaren, practische en aesthetische, aan lint bebouwing en aan de verspreide bebouwing verbonden, worden in een aantal stellingen suggestief belicht. Op de schending van het landschap door het ondeskundig toelaten van zomerhuisjes wordt gewezen, evenals op de gevaren van eene leelijke terreinafscheiding. De Heemschut-gedachten worden in deze toelichtende bijlage zoo overtuigend uiteengezet, dat wij de werkcommissie van het streekplan hiervoor dankbaar mogen zijn en op een verspreiding in wijden kring hopen. Groningen, Februari 1936. J. W. VERDENIUS.

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschut - Tijdschrift 1924-2022 | 1936 | | pagina 9