TUINKUNST EN PLANTENKEUS
HEEMSCHUT
29.
Laten wij als eerste standpunt eens beschouwen, de beplanting eenvoudig naar motieven van
de natuur. Daar is al heel weinig tegen, als deze plantensamenstelling in hoofdzaak de
soortenkeuze bepaalt. Het is natuurlijk mogelijk, in drogen grond, geheime, onderaardsche
toevoerkanalen te maken van water en er dan planten van vochtigen bodem goed te laten
groeien. Maar is dat logisch? Iedere plant spreekt een eigen taal, brengt iets eigens tot uiting.
Wij staan dikwijls bewonderend voor 'n gewas, vinden het mooi, genieten ervan, maar wij
bedenken niet het waarom! De meeste planten zijn een en al practische zakelijkheid. Zonder
den invloed van menschen, is er aan zoo'n plant niet veel op te merken, dat niet direct en
indirect dient tot instandhouding van individu en soort. Deze instandhouding moet natuurlijk
verband houden met de levensomstandigheden, die de plant aantreft. Een plant is aan een
standplaats gebonden, kan zich zonder menschenhulp als regel niet verplaatsen en zou slechts
een klein gedeelte van de aarde kunnen bewonen, wanneer niet de talrijke variaties van
aanpassingsmogelijkheden hadden veroorzaakt, dat ieder thuis is en bewerktuigd voor telkens
één weer andere grondsoort en levensomstandigheden.
Oppervlakkigheid maakte, dat menschen dat niet zoo inzagen. Men verheugde zich over de
groote verscheidenheid in de natuur. Men zag dit geheele samenstel van wondere leyens-
uitingen met schoonheid-zoekende oogen aan. Het was er nu eenmaal zoo en het waarom
TUINAANLEG NAAR DECORATIEVE MOTIEVEN. ONTW. H. V. O.