96 HEEMSCHUT Ziehier een rijm uit den tijd, toen men nog iets wist van den bouwmeester, (al verhaspelt men zijn naam) die later geheel en al uit de kunstgeschiedenis zal verdwijnen Van dat „helpen sieren" geven eenige teekeningen van de hand van RUBENS voorbeelden. Het zijn vlotte figuur- teekeningen bestemd tot decoratie van den gevel. Broeder HlIYSSENS teekende dan naar die voorbeelden de figuren in zijn bouwkundige teekeningen in. Wij zien hier gebeuren, wat uit meer dan één voorbeeld blijkt: RUBENS, de rijke aan geest en fantasie, strooit zijn gaven rond voor schilders en beeldhouwers en architecten. Men denke aan ARTUS QUELLINUS, aan VAN MILDER, aan RUBENS' jeugdigen lievelingsleerling LUCAS FAYD'HERBE, voor wien hij meerdere teekeningen maakt, welke als voorbeelden dienen voor ivoorsnijwerkjes, gelijk wij dat onder meer weten uit de huwelijksgelukwensch van den meester aan zijn discipel, waarin hij met Vlaamsche vrijmoedigheid een toespeling maakt op de welhaast komende kindertjes, eraan toevoegende het kindeke van ivoir en heeft nu geen haest." 2) Aan het einde van zijn leven kon RUBENS nog eens zijn architectonisch-decoratieve inventie botvieren aan de eere poorten, te Antwerpen opgericht voor den intocht van den kardinaal-infant FERD1NAND, in gravure uitgegeven onder den titel: Pompa introitus Ferdinandi (1635). Is de Antwerpsche grootmeester niet groot genoeg? Er zijn er die hem architect, bouwmeester willen noemen, gelijk ik reeds eerder zeide. Doch bouwmeester, dat was hij inderdaad niet en niets kan dan ook mijns inziens meer verwarring stichten dan te spreken van den „style rubénienne" wanneer men het heeft over de Vlaamsche bouwkunst van de zeventiende eeuw. Deze benaming beteekent tevens een miskenning van wat inderdaad groote tijdgenooten, die wél en vollèdig bouwmeester waren ten tijde van RUBENS en ten deele zelfs reeds in de jaren vóór diens terugkeer uit Italië praesteerden. Ik denk hierbij allereerst aan WENCESLAS COBERGHER, JACQUES FRANCART en aan den eerder genoemden broeder HlIYSSENS. Ongetwijfeld zal er een wisselwerking hebben bestaan tusschen RUBENS en de beide hof architecten van ALBERTUS en ISABELLA, COBERGHER en FRANCART, waardoor deze het bevruchtende van zijn rijken geest ervaren hebben, evenals pater AGUILON en broeder HlIYSSENS, de geniale bouwmeester van de Jezuïtenkerken van Maastricht, Antwerpen, Namen en Brugge en van de prachtige O. L. Vrouwebasiliek van de voormalige St. Pieters abdij te Gent. Aan broeder HlIYSSENS komt o. i. de eer toe den grootsten bouwmeester van het zeventiende-eeuwsche Vlaanderen genoemd te mogen worden. Doch waar blijft het, dat zijn grootsche kerk van Antwerpen zich niet laat denken zonder de pracht van de heiligen beelden, de putti en festoenen, en dat men, het inwendige in gedachten herscheppend, dit slechts kan teweegbrengen door te denken aan de gloed der altaarstukken en der plafonds. En die dankt de kerk aan RUBENS, die ik in dit korte artikel heb gepoogd te schetsen in de juiste verhouding tot de bouwkunst van zijn tijd en van zijn land. Dr. Ir. J. H. PLANTENGA. SCHETS VAN RUBENS VOOR HET WAPENSCHILD IN HET GEWELF VAN DE ABSIS DER JEZUïTENKERK 'TE ANTWERPEN No 80 v. d. catalogus GOUDSTIKKER en GLuCK und HABERDITZL: die Handzeichnungen von P. P. RUBENS. 2) Gluck: Rubens, van Dyck und ïhr Kreis. Oldenburg P. P. Rubens.

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschut - Tijdschrift 1924-2022 | 1934 | | pagina 14