HEEMSCHUT
57
steeds toenemende autoverkeer ten volle erkennende, niettemin meent te moeten betwijfelen,
of in ons dichtbevolkte land de uitvoering daarvan op zoo uitgebreide schaal als hierboven
beschreven zal dienen te geschieden;
dat niettemin adressant geen aanleiding zou meenen te hebben zich te dezer zake tot Uwe
Excellentie te wenden, wanneer hij niet bevreesd was, dat de uitvoering van deze plannen
op de bovenomschreven wijze een ernstig gevaar voor ontsiering van het landschap zal
kunnen beteekenen;
dat immers het belang van de adverteerders, die deze reclames zullen bekostigen, medebrengt,
dat deze hulpposten in den vorm van reclamezuilen zullen worden geplaatst op de meest in
het oog vallende punten, langs den weg, ongeacht of daardoor het landschapsbeeld al dan
niet zal worden geschonden;
dat daarom, wanneer de keuze van de plaatsen waar, en de wijze waarop deze zeer talrijke
hulpposten, tevens reclamezuilen overal in het land zullen worden opgericht, zal worden
overgelaten aan de bovengenoemde Naamlooze Vennootschap, die zich ongetwijfeld verplicht
zal gevoelen de belangen harer adverteerders op zoo goed mogelijke wijze te behartigen, de
uitvoering dezer plannen inderdaad een ernstige bedreiging zal kunnen beteekenen voor het
Nederlandsche natuur- en landschapsschoon, dat tengevolge van de ontwikkeling van het
verkeer, door de snel toenemende bebouwing langs; de buitenwegen, toch reeds in toenemende
mate bedreigd en aangetast wordt;
dat het adressant derhalve voorkomt uitermate wenschelijk ja noodzakelijk te zijn, dat deze
aangelegenheid door de Overheid in goede banen zal worden geleid en dat adressant daarom
de vrijheid neemt te verzoeken dat Uwe Excellentie er Zijne medewerking toe zal willen
verleenen om te bereiken, dat dit gevaar van landschapsontsiering tot de kleinst mogelijke
verhoudingen zal worden beperkt1
dat adressant v'érder zoo vrij is als zijne meening te kennen te geven, dat de mogelijkheid
daartoe zijns inziens zal bestaan, wanneer Uwe Excellentie aan het eventueele verleenen van
vergunning tot de oprichting van de bovenbedoelde hulpposten de volgende voorwaarden
zal willen verbinden
dat betreffende den vorm dier hulpposten de NAA zich zal hebben te onderwerpen aan het
oordeel van den Rijksbouwmeester;
dat wat betreft de keuze der plaatsen dier posten en de wijze van aanbrengen der reclames
voor iedere provincie zal worden onderworpen aan de goedkeuring van daartoe aangewezen
vertegenwoordigers van de in de betreffende provincie aanwezige Provinciale Schoonheids-
Commissie (wat~ aangaat Noord-Brabant, alwaar een dergelijke Commissie niet bestaat, aan
die van de Stichting „Het Noord-Brabantsch Landschap").
Met de meeste hoogachting,
Het Dag. Bestuur v. d. Bond Heemschut,
J. A. VAN SONSBEECK,
Voorzitter.
A. A. KOK,
Secretaris.