12
HEEMSCHUT
eens voelen als eigen zelfstandig schepsel met een eigen leven en met eigen verantwoordelijkheids
gevoel tegenover zijne omgeving. Dan zal hij belangstelling toonen voor wat hem daar buiten
in de natuur voorbijgaat, maar ook, ert dat is nog veel belangrijker, voor wat hij daar in
zijn innerlijk beleeft. Hij zal tijd hebben en gelegenheid, zonder gestoord te worden, eenè
nota te nemen van zijn eigen gedachtenleven. Misschien zullen er enkelen den weg leeren
naar dat eene in ons, dat wij met al onze medeschepselen gemeen hebben en dat ons ver,-
bindt met de omgeving daarbuiten.
Zoo komen nieuwe scheppende krachten, die onze maatschappij broodnoodig heeft, om uit
de tegenwoordige moeielijkheden te komen. De stedeling, die na een dag in de vrije natuur
terugkomt, ziet zijne moeielijkheden en zijn werk, zijn omgeving en roeping weer met andere
oogen. Hij zal frissche levenskrachten onttrokken hebben aan de bosschen, waarvan wij nü
een klein stukje trachten te verdedigen omdat zij anders omgevormd zouden worden tot een
wig, die deze geheele streek zou beinvloeden en in weinige jaren veranderen in een geestdood
villapark, of althans niet in een dinamo voor nieuwe menschenkracht.
Waarom toch moet Heemschut steeds in het geweer komen, omdat men met zeldzame kort
zichtigheid de menschelijke nederzetting neerplakt, juist midden in de mooie brokjes natuur
of kuituur. Ziet men dan niet, hoe men bedrogen uitkomt. Als de kostbare terreinen uit
verkocht zijn en de dure landhuizen gebouwd is ook de reden van de vestiging, de vrije
natuur, verdwenen.
Wordt het geen tijd, dat de wetgever zich voorziet van zeer uitgebreide en deskundige
voorlichting en een schema ontwerpt van gebieden, die niet mogen worden verkaveld en
als recreatie voor de menschheid aangewezen. Dat men ook bij die dichte bevolkingscentra,
die te ver van deze oorden gelegen zijn, nieuw natuurschoon aanlegt. Oernatuur vinden wij
in Nederland bijna niet meer en wat men als natuur beschouwt en beschermt is ook aan
geplant door onze voorouders. Het thans heengaande geslacht exploiteert te dikwijls voor
klein eigen voordeel, wat later het groote geestelijk belang moet steunen, van hen, die nu
jong zijn en die na ons komen. Het verlorene is door deze kortzichtigheid vaak onherstelbaar.
Het nieuw scheppende jonge, wassende, levende, moet gesteund, niet door afgunst verdrongen.
Voor Heemschut zou het goed zijn, vernieuwing, het nieuw stichten van natuur of cultuur,-
schoon, in de hand te werken en te steunenMen noemt een Heemschutter wel eens een
antiquair, maar naast conserveeren staat men aan de zijde van de bouwers, tegen de sloopers
van beter leven. De menschen moeten weer komen en spoedig komen, tot een leven van
rustiger bezinning met verstandiger krachtenverdeeling. Daarom is het spoedig aankweeken
en verder cultiveeren van geestkracht in de natuur noodig. Het behouden en scheppen van
de gelegenheid daartoe is een werk, dat een weldaad in het groot beteekent aan de geheele
aarde, een zegen voor planten, dieren en menschen, een bevordering van vooruitgang in
goeden zin, een bouwen aan, een verwezenlijken van een ideaal, dat waard is ervoor te leven.
Bilthoven, 9 Dec. 1933. A. H. HAARSMA VAN OlICOOP, Dir. Tiha-Instituut.