HEEMSCHUT
11
cultuurland noodig, maar ,het
behoeft toch niet, dat geestdood
overal restloos het einde is van,
levende natuursamenlevingen. Men
,moet toch bedacht zijn op behoud
van onmisbare tegenwichten voor
het materieleven, waarin de machi
ne ons steeds meer wikkelt.
Cultuurland, behoeft geen einde
te zijn van natuurschoon. Zie bij
de boschbouw. Men .heeft daar
vroeger uitgestrekte, bosschen aan-
geplant, zonder, eenige geest of
talentontwikkeling: Een .woestijn
van langs de pootlijn geplante
stammen, netjes op de rij gedund.
CONIFEREN VAN EYCKENSTE1N 1 Zelfs is er een tijd geweest, dat
men de boschbodem zorgvuldig
schoon liet maken, omdat dat zoo ordelijk en netjes stondEr zijn soorten geplant, die de
bodem verzuren en uitputten, en, daar komt het voor Heemschut op aan, er was geen eerbied
en geen liefde, geen schoonheidsgevoel en geen overleg genoeg om het rooien met beleid te
doen geschieden en bij de „kaalslag" eens iets "te sparen. Zelfs uit practische overwegingen
komt men hiervan steeds meer terug. Samenlevingen worden hersteld door aandacht te besteden
aan de boschbodem, die weer levend wordt, door natuurlijke verjonging, door meer afwisselende
en meer passende cultures. Door de kaalslag te vervangen door een meer geleidelijke oogst.
Door al deze maatregelen spaart men het natuurschoon en put men den bodem niet uit.
Hier kunnen samenlevingen tusschen planten en dieren zich herstellen. Daar heeft de mensch
weer een taak gevonden in de natuur. Niet alleen is hij de slooper en oogster, maar hij kan
•bouwen aan het wel van de samenlevingen, de denkende, de medelijdende, de verzorger van
wat zwak is en nog groeien moet. Het' denkend medelijden.
Zoo'n bosch, daar moet men vertoeven, om zichzelf te vinden onder de aangeschoven
„uniform" der tegenwoordige maatschappij. Daar "kan men zich eens deel voelen van de
groote natuurlijke samenleving, niet haar meester, boven haar verheven, maar in eenheid,
waartoe de geestkracht op ongekende wijze gevoéd wordt door de krachten in de natuur.
Men krijgt lust tot bespiegeling, misschien zelfs tot^'droomdenkend rondgaan tusschen wat in
oorsprong ook onze samenleving is, maar waaruit wij door onze beschaving zijn weggedwaald.
Komen wij nu eens terug op het natuurreservaat ÜEyckenstein". zooals het daar liggen zal
aan den nieuwen, korten weg naar Utrecht. BovenBien in het centrum van dichtbevolkt land.
De bewoners van de veel te drukke stad zullen "er een tegenwicht vinden en de dappere
beschermers van dezen grond zegenen, die medelijdend hun hand uitstrekten om de natuur
voor hen te beschermen en hun de gelegenheid 'te geven, in deze natuurlijke samenleving
terug te keeren, als het niet voor een dag is, dan doch voor enkele uren.
Laten wij hopen, dat men de koffergramofoon en téömpet thuis zal laten en de boschbewoners
ontzien. Dat er ernstige pogingen zullen worden gedaan, zich in te leven in de rust van
werkelijk buiten zijn. Dan zal zoo'n stedeling eens kunnen laten varen de dagelijksche
kringloop van de machine-maatschappij. Dan zalhij eens achter kunnen laten de geheele
kunstmatige omgeving, waar niets echt is en niets Vanzelf zoo gegroeid. Dan zal hij zichzelf