HEEMSCHUT
139
sWat betreft de noodzakelijkheid van het vinden yan een object van werkverschaffing, waartoe
dan in hoofdzaak de door het Gemeentebestuur gedachte afgraving der wallen zou moeten
dienen, zop meenen wij, dat daarin even goed za^^unnen worden voorzien door de hierboven
in het (kort door ons geschetste werken: geschiktmaking van het in het bezit der gemeente
zijnde gedeelte van de buitenste vestinglinie voor plantsoengordel en wandelsingel, en door
den zonder of slechts middels geringe afgraving tot stand te brengen aanleg van sportvelden,
schoolwerktuinen en volkstuinen, eventueel ook van een begraafplaats, aan den voet van
den vestingwal. Bovendien zal nqg als werkverschaffingsobject kunnen dienen het schoon
maken van de buitenste vestinggracht, en naar wij vermoeden ook van de vestinggracht van
de binnen-vestinglinie (de oude stadsomwalling).
Resumeerend is onze conclusie, dat de uitvoering van de werken aan de buiten-vestinglinie
in den door de gemeente Doesburg gedachten vorm zoowel uit cultuurhistorisch als uit
landschappelijk en stedebouwkundig oogpunt ten zeerste betreurd zal moeten worden, terwijl
het ons voorkomt zeer wel mogelijk te zijn op de hierboven door ons aangegeven wijze een
andere oplossing voor het werkverschaffingsprobleem te vinden, welke aan al de te stellen
eischen zal voldoen, en waardoor naar onze vaste overtuiging de gemeente Doesburg tenslotte
ten zeerste gebaat zal zijn. Hoogachtend,
A. A. Kok.
H. Cleyndert Azn.
III.. DE VESTINGWERKEN ALS MONUMENT.
Zooals f bovengemeld was de heer SCHUKRING 'als militair en belangstellend deskundige op
•het gebied van oude vestingwerken zoo welwillend bij het rapport'een-toelichting te geven
over de vestingwerken van Doesburg. Dit stuk lui^t als volgt:
DE VESTINGWERKEN VAN DOESBURG,,
Het Oud-Nederlandsche gebastionneerde verdedigingssysteem, hetwelk de stad omsloot en is
afgebeeld in AREND VAN SLICHTENHORST's IeïsBoek van de Geldersse geschiedenissen
(Arnhem 1653) en van welke wallen hij zegt dat zij de steenen muren, (in 't (aar 1607 „als
een versieeten en niet genoegh deckend kleed, y.erworpen") vervingen, die wallen bestaan
niet meer. Slechts vaag herinnert de stadsplattegrond (zie de. Chromo-topografische kaart
1 25000, blad N° 471) aan de hooge bastions en breede grachten van weleer, in 1672 nog
in behoorlijken staat van tegenweer gebracht.
Alleen het voorgelegen hoornwerk „de VrijheidV, dat de nadering van de Zuidzijde moest
betwisten, heeft tot voor korten tijd bestaan. Het Jipornwerk „Royal" dat met „de Vrijheid''
en de nader te beschrijven „hooge en lage linip^ ,bij het K.B. van 25 January 1854 N° 8
in de tweede klasse van versterkingswerken wa| geplaatst en toenmaals tezamen als „ver
schansingen tot legerplaats-' te boek staande, is vermoedelijk reeds veel vroeger geslecht.
Thans treft men nog slechts die beide liniën aan, ongeveer 600 M. aan de Oostzijdebuiten
de stad aangelegd, een in historisch en militair-technisch opzicht belangrijk geheel, doch
tevens een merkwaardig en indrukwekkend landschapsbeeld:
„Longtemps après qu'on a franchi les portes de 1'a ville, on voit encore se profiler dans la
„campagne les redoutes 'gazonnées et les ouvrages avancés qui surveillent la route", zoo
schreef HENRY HAVARD in zijn „Frontières menacées'' in 1876.
Een, aan de hand van de stafkaart goed te volgen, beschrijving der liniën vinden wij in
het werk. van A. C. Th. GEVERS LEUVEN, Overzigt van Neêrlands Verdedigingsmiddelen
('s Gravenhage 1869). Over de lage linie, welke aan den Zuidkant der stad langs den Ouden
IJssel loopt, zegt de schrijver:
w