140 HEEMSCHUT „De liniè lunetten, zes in getal begint achter den linker vleugel van het hoornwerk „de Vrijheid'^ „Voor de laatste (meest Oostelijke lunet) ligt eene contregarde, door eene smalle drooge gracht „daarvan afgescheiden, en met de linkerface den Dremperdijk bestrijkende". En verder: „Het hooge front aan de Meipoort, door*reene courtine aan de 6e der eerstgenoemd® lunetten „verbonden, vormt eene dubbele linie, waarvan het achterste gedeelte het voorste beheerscht „en daarvan door smalle grachten is gescheiden. Deze loopen aan de uitspringende hoeken „niet door, zoodat in elke daarvan gemeenschap bestaat tusschen de beide liniën (lees „gedeelten"). „Achter die hoeken liggen, bij de hooge lunetten (de hooge linie), "gebroken traversen in den „vorm van tenailles, die de linie domineer.en en waarvan de vleugels de ruimte tusschen beide „liniën flankeeren. De uitspringende hoeken der lunetten in de voorste linie zijn voorzien van „bonnetteringen. De linkerlunette sluit, nspt, de linkerface aan een vierhoekig werk dat tegen „de rivier (de IJssel) aansluit, het zoogenaamde fort „Bretagne". „Dit gedeelte der linie (bedoeld wordt de hooge linie) heeft eene natte gracht breed 25 el. „Geheel de linie is ongereveteerd en heeft bedekten weg nog glacis. Walgangen, oprids en „profil zijn in goeden staat. Buitenwerken, bestaan er niet." Voor de landsverdediging, met name tot het keeren van een vijandelijken inval aan de Oostzijde des lands langs Rijn en IJssel was Doesburg in vorige eeuwen door zijn ligging een vesting van groote waarde. Toen in het jaar 1701 de Staten-Generaal voor een zoodanigen inval door den stadhouder-Koning WILLEM III werden gewaarschuwd, verzochten zij den Raad van State een inspectie van het frontier langs den IJssel te doen verrichten. Hiervan brachten de Generaals ATHLONE en VAN COEHOO^-N,verslag uit, waarop de Staten-Generaal bij Resolutie van 2 Juni 1701 (secreet) de noodzakelijkheid erkenden, om ten spoedigste een dam te slaan in den Nederrijn en drie in den IJssel, o,a. te Doesburg. Voorts zou tot verzekering van dien dam „een groot retranchement gelegd moeten worden te „Doesburg van den Ouden IJssel tot aan de-rivier, zijnde een lengte van omtrent 300 roeden." In „Het leven van Manno baron van Cof hoorn" door Jhr. J. W. VAN SlJPESTEIJN (Leeuwarden 1860), waaraan het vorenstaande is ontledend, lezen wij verder dat reeds op 8 Juni 1701 de Raad van State bij Geheime Resolutie gemachtigd werd, alle materialen voor de dammen te koopen en ter plaatse aan jt.e voeren en pjet het maken van de verdedigingswerken onverwijld tedoen. beginnen. Op grond hiervan werd „het retranchement" te Doesburg, waarvoor de Ingenieurs HAZARD en PASSAVANT hét bestek maakten, onder leiding van COEHOORN, met de andere werken langs den IJssel, op 29 Juli aanbesteed. In 1726 was het retranchement nog niet,geheel voltooid, zooals blijkt uit een memorie van den toenmaligen Directeur Generaal der .fortificatiën Le VASSEUR DES ROCQUES, opvolger van COEHOORN, waarin men leest„II suffirait d'achever la ligne que le Général van Coehoorn y -a commencée en 1701, qui servirait a couvrir la ville," etc. In 1701 was men nog met een andere linie begonnen, n.1. het retranchement bij Pannerden; de gracht hiervan is later tot het z.g. Pannerdensch Kanaal vergraven. Het wordt dan ook door ondergeteekende betwijfeld of van dergelijke oude vestingliniën, welke in de onderdeelen duidelijk blijk geven, door MENNO VAN COEHOORN's hoog wetenschappelijk inzicht te zijn geïnspireerd en onder zijn persoonlijke leiding ontworpen en uitgevoerd, nog meer van zulke gave voorbeelden zullen zijn aan te wijzen. Schendingvan dit' historisch monument zou daarom ternezeerste te betreuren zijn. 's Gravenhage, 9 December 1933. De Majoor der Genie, W. H. SCHUKKING.

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschut - Tijdschrift 1924-2022 | 1933 | | pagina 10