NED. HERV. OF GROOTE KERK TE WINTERSWIJK HEEMSCHUT 117 Zoo rijk de Geldersche Achterhoek is aan natuurschoon, zoo arm is hij over 't geheel aan interessante historische bouwwerken. Uitgenomen enkele overgebleven adellijke huizen, die naar de Westfaalsche grens toe steeds zeldzamer' worden en van welke verscheidene door 18e of 19e eeuwsche verbouwing nog veel aan oorspronkelijkheid hebben ingeboet, blijven in de meeste dorpen en stedekes de oude monumenten tot de kerkelijke bezittingen, met name de kerken en torens, beperkt. Zeer verklaarbaar trouwens, wijl vele dezer plaatsen buiten deze godshuizen geen merkwaardige gebouwen van beteekenis gehad zullen hebben, omdat de kerk het middelpunt was en gebleven is. Want al kan in De Graafschap als overal elders het ontstaan der nederzettingen aan verschillende factoren worden toegeschreven, in verreweg de meeste gevallen schijnt de stichting eener kerk toch de hoofdaanleiding tot dorpsontplooiïng gegeven te hebben. Tot deze coritlusie komt men onwillekeurig, als men op de kaart de oorspronkelijke kerkcentra in onderlingen afstand beschouwt en dan opmerkt, hoe regelmatig de plaatsbepaling geweest is. Zoo liggen Winterswijk, Aalten, Varsseveld, Zelhem, Ruurlo, Groenlo, Eibergen, Borculo, Lochem, e.a. met treffende regelmaat alle ongeveer twee uur gaans van elkander, waarbij toch moeilijk aan een bloot toeval gedacht kan worden, maar veeleer het vermoeden naar voren dringt, dat hier een leidende gedachte voorgezeten zal hebben. Niet te boud lijkt ons daarom de veronderstelling, dat het meerendeel der Graafscbapsche centra tot de kerkelijke nederzettingen gerekend mag worden. Van Winterswijk, welks kerk ,en toren hier onze bijzondere aandacht vragen, lijdt dit stellig geen twijfel. Zijn oudste ge schiedenis, voorzoover wij die kennen, draait in hoofdzaak om zijn oude parochiekerk, die oorspronkelijk onder het Munstersche bisdom ressorteerde. TlBUS, de bij uitstek deskundige kenner der bisschoppelijke archieven, schrijft de stichting van het eerste Winterswijksche kerkje toe aan de persoonlijke samenwerking van'"den heiligen LUDGER en den tot Christen gedoopten Saksenaanvoerder WlTTEKIND, hetgeen dan zou wijzen op een stichting vóór 809, het sterfjaar van den zendeling, later Bisschop, LlIDGER. Vermoedelijk heeft het gestaan op dezelfde plek, waar thans nog kerk en toren verrijzen, dat is binnen de grachten van den bisschoppelijken hoofdhof, Starkerode geheeten, waarvan sprake is in een oorkonde van 1223 (Sloet, no 469) en welks fundamenten eenige jaren geleden in de onmiddellijke nabijheid der kerk aangetroffen zijn. Van zijn oorspronkelijken vorm en grootte is niets bekend. De eenige afbeelding, die wij uit vorige eeuwen bezitten, is een teekening van C. PRONK uit het jaar 1743. Zij leert ons, dat er sedert van het uiterlijk slechts weinig veranderd is. En- daar de archieven ook in de voorafgaande twee eeuwen van geen ingrijpende verbouwingen gewag maken, mag met vrij groote zekerheid worden aangenomen, dat de vormen, die kerk en toren thans te zien geven, in hoofdzaak dateeren uit den tijd, dien de latei boven den hoofdingang onder den toren ons in een inscriptie te lezen geeft, dat is: 1507. Daar staat nog het volgende gebeiteld: „Anno dni m vc VII [in] de naem ons*, here en Maria sin lieve moeder en ons hillige patroes sute Jacob is angelacht dye yrste steyn van desen toern upten derden dach inder mant Septembri.". Van deze portiek met haar sierlijke lijnen, is een reproductie in gips in het Rijksmuseum aanwezig. De plaatsen, waar de beelden van den schutsheilige JACOBUS, van CHRISTUS en MARIA f

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschut - Tijdschrift 1924-2022 | 1933 | | pagina 11