HEEMSCHUT
29
van het grootestadskind gingen vergelijken met ons eigen jeugd buiten. Dat bewust worden
had tot gevolg, dat we ons aangetrokken voelden tot het werk van vereenigingen, die
toen nu ongeveer dertig jaar geleden zich, het lot van die stadskinderen gingen aan
trekken om ze iets als vergoeding te geven voor het vele, dat ze moesten missen. Bestond
er voor die kinderen een „heem en hof"? Dan denken we nu nog met afgrijzen aan die
woningen,, waar we bij ons huisbezoek kwamen, éen, twee, drie en vier hoog, vóór en achter,
de trieste woonkamer met donkere alcoof, met een verkommerd plantje op de vensterbank,
dat tegen „poes" beschermd moest worden, die graag een groen blaadje lustte. Zien we
daartegenover hoe het nu is och heusch nog n'iet volmaakt dan kunnen we niet anders
dan dankbaar zijn, dat we aan dat werk dier vereenigingen hebben meegedaan onder de leus
„De natuur naar de stad! De stad naar de natuur!"
Dertig jaar geleden dan begon de drang naar de" natuur ook in de scholen te komen: we
hebben maar de namen te noemen van HEIMANS 6 THIJSSE, TEUNISSE en dan denken we
aan de schitterende reeks van boekjes, die onderwijzers en kinderen verrukten. De vensterbanken
in de scholen "werden bezet met in de school gekweekte planten, op de .speelplaatsen werd
een gunstig hoekje afgezet en ingericht als schoolt'uin, als leer- en kijktuin.
De belangstelling werd steeds grooter: reeds gingen vele onderwijzers met de klas een dag
naar buiten. De vereeniging „Voor de Jeugd".richtte de eerste kindertuin in (1908), waar
een aantal kinderen elk een lapje grond konden bewerken1; dezelfde vereeniging organiseerde
weldra het eerste kampement voor de rijpere jeugd; honderd meisjes van 14 tot 18 jaar,
gevolgd door zestig jongens, gingen van eigen gespaarde geld, moeilijk afgenomen van-het
kleine loon, acht dagen naar Rhenen. „Ons Huis" en „Oosterspeeltuin" gaven op hun
uitgebreid plan van sociaal werk ook een ruim deel aan de ideeliefde voor de natuur.
Nu komen we vanzelf tot de beantwoording van de tweede vraag: Wat is er in de laatste
25 jaar in deze richting gegroeid?
Het goede en mooie streven, hierboven kort vermeld, vond steeds meer navolging in allerlei
richtingen en vormen. Laten we hier nog een kleine opsomming geven.. Uit de schoolreisjes
kwamen voort de Commissies voor Vacantie-Kinderfeesten dn verschillende groote gemeenten,
welke commissies ook de armste kinderen een blijden dag in, de natuur brachten. In de laatste
jaren bestaan er reeds eenige vacantie-kinderhuizen, waarin van April tot October de hoogste
leerjaren van alle bijzondere en openbare scholep drie dagen kunnen verblijven om, onder
geleide van hun eigen onderwijzer, daar te genieten van bosch en hei, van de schoone
vergezichten over onze landouwen, te bewonderen en te leeren waardeeren het vele mooie,
dat onze voorouders ons nalieten.
Het gevoel voor het schoone is, bijna^ zonder uitsondering, in iederen mensch, doch slechts
bij een enkeling komt het uit zichzelf omhoog.7 Bij de massa moet dat gevoel wakker
geroepen worden, moet men de liefde voor het mooie doen groeien. Dat zal de vader doen,
als hij met zijn kind gaat wandelen, dat zal de onderwijzer op zijn schoolreis doen, als hij
zijn speelsche kudde om zich roept, hen wijst op epn wonderschoon natuurplekje of bouwwerk
en dan, in dat stille moment, het juiste woord weet,te kiezen.
Gegroeid is ook het „Ons Huis-werk" en de speëltuinvereenigingen. Noemen w,e verder de
vele jeugdvereenigingen met haar kampementen; d£ vacantie-oorden en -verblijven, ook voor
de smalle beurzen; denken we aan de betere Jvoningbouw, de tuindorpen, de forensen;
vergeten we vooral niet de volkstuinen, bij de oprichting in moeilijke jaren alleen bestemd
voor aanvulling in de voedselschaarschte, dochoiin latere jaren gegroeid tot een cultureel
instituut. En dan nog de speciaal voor de jeugd, ook in navolging van het buitenland,