HEEMSCHUTWERK ONDER DE JEUGD
HEEMSCHUT 27
In „Heemschut" worden vaak verzuchtingen geslaakt over vernieling, over vernietiging van
veel schoons in natuur en architectuur, over schending van veel moois, door onze voorouders
gewrocht. Telkens komt uit de artikelen de verba'fcing naar voren, dat ouderen, particulieren
en overheidspersonen, zonder eenige piëteit, alleen uit utiliteitsoverwegingen, oude schoone
bouwwerken verwaarloozen, laten verkommeren,j|^afbreken, om ze te vervangen door een
„nieuwe zakelijkheid". Hoe vaak lezen we niet^dat stukjes natuurschoon zonder noodzaak
moeten geofferd worden voor „den nieuwen tijd".
Naast deze klachten over gebrek aan eerbied b?j de ouderen, komen dan de tallooze aan
klachten tegen de jeugd, die met schennende hancT, vernielen, wat bestemd is de gemeenschap
te dienen, het levensgeluk der menschen te verheugen.
Die ouderen hebben in hun jeugd niet het schoo®e in de natuur leeren waardeeren, niet de
groote waarde van hetgeen het voorgeslacht ons naliet, leeren begrijpen.
Deze jongeren moeten 't nog leeren.
•>fa
De klachten waren er vroeger, bleven steeds komen, we hooren ze nog steeds. De voor de
hand liggende vraag isWordt er dan niets gedaan om bij de jeugd de liefde en eerbied
voor ons „Heem" bij te brengen
Laten wc voorop vaststellen, vóór we tot de beantwbording overgaan, dat het kwaad niet wordt
uitgeroeid, door het te constateeren alleen, door" ingezonden stukken in de bladen, waarbij
goede raad in woorden wordt gegeven, waar,„gewpen wordt op tekortkomingen van anderen.
Laten we beseffen, dat het werk voor dit stuk, volksopvoeding is een zwaar en langdurig
werk, dat 't veel teleurstellingen meebrengt, date resultaten slechts op den langen duur zijn
te constateeren, dat men, wil men met dit.,werk dóór kunnen gaan, moet gelooven in het goede.
Maar gelooft men er dan ook in, dan is 't een mfeoie arbeid. Heeft men de jeugd, dan heeft
men de ouderen der toekomst en deze zullen later onze medestrijders worden om ons volk
nader te brengen tot de natuur, omdat zij ervan^overtuigd zullen zijn, dat „Wie onbekend
blijft met het leven in de natuur, slechts ten halvo leeft".
Terugkomende op de daareven gestelde vraag, willen we deze liever vervangen door drie
vragen: Wat werd er vroeger voor de Heemschiitgedachte onder de jeugd gedaan? Wat is
er gegroeid in de laatste 25 a 30 jaar? Wat moet, er in de toekomst gedaan worden?
Wat werd er vroeger voor de Heemschutgedachte7.onder de jeugd gedaan?
Gaan wij in gedachten onze eigen schooljeugd na dan kunnen wij ons niet herinneren, dat
er bewust gebruik werd gemaakt van de vele „.mogelijkheden om lessen uit de natuur te
putten voor de opvoeding, voor de karaktervorming.
Het vak Natuurlijke Historie, het speciale vak, wqs voor onderwijzer en kind een saaie stof.
Als leermiddel herinneren wij ons een leerboekje ©ver planten en dieren, slecht geïllustreerd.
Onze school was gelegen in een kleine gemeentërop de Zeeuwsche klei, met ruimte om de
school genoeg, doch er was geen schooltuin. Wfy kunnen ons ook niet herinneren, dat we
bijzondere belangstelling of liefhebberij voor het genoemde vak hadden, maar in onzen vrijen
tijd waren we bij den boer, reden mee naar het land om te zaaien, te maaien, te oogsten,
gingen mee melken, de paarden naar de wei brengen, gingen mee roeien naar een zandplaat
in één der Zeeuwsche wateren om zeehonden achtierna te zitten, zochten mosselen en alikruiken
langs den zeedijk enz. Toen beseften wij niet, dat^ dat nu echte natuurlijke historie was, dat
wisten we later pas, toen we in de volksbuurten 'van Amsterdam als onderwijzer het leven