DE FRIESCHE STINS
6
HEEMSCHUT
In de 19de eeuw werden door de schrijvers de namen Stins en State veelal door elkaar, voor
aanduiding van 't zelfde bouwwerk gebruikt, met beide werden de woonverblijven der boven
de massa uitkomende Friesche families betiteld. Oorspronkelijk zal er echter een vrij belangrijk
verschil hebben bestaan tusschen de gebouwen aangeduid met den naam Stins en die met
State; de eerste is van veel ouderen datum dan de laatste.
Om dit te verklaren moeten we een beknopt overzicht geven van de wordingsgeschiedenis en
de ontwikkeling van de oud Friesche woonverblijven. Er is gebleken dat de oudste woonverblijven
waren opgetrokken van 't inheemsche materiaal als hout en leem of alleen van hout en dat ze
eerst gedekt waren met riet of hout. In verband met de verdediging van 't bezit tegen den vijand,
die zich ook hier vertoonde toen door den welstand der bewoners eene overval de moeite
loonde, bouwde men zoodra men den steen als bouwmateriaal leerde kennen, naast de uit
hout opgetrokken woonverblijven en stallen, een enkel bouwwerk van steen. Deze eerste
steenen bouwwerken waren niet anders dan vierkante torens welke geen voldoende ruimte
voor vaste bewoning boden, doch alleen gebruikt werden om bij een rijandelijken aanval als
toevluchtsoord te dienen voor de familie en hare verdedigers. Deze eerste steenen verdedigings
torens kregen nu den naam van Stinsen, wat vermoedelijk niet anders beteekende dan steenen huizen.
Niet alleen bij de woningen der voorname families, doch ook bij de kloosters en de uithoven
der kloosters vinden we dergelijke Stinsen vermeld. In het bekende werk van den geschied
schrijver de Fransche Professor CHRISTIAAN SCHOTANUS, getiteld: „De Geschiedenis
Kerkelijk ende Wereldtlyck van Friesland Oost en West" uitgegeven in 1685 te Franeker,
is voor 't eerst melding gemaakt van den bouw van een Stins op bldz. 105. Hier deelt hij
mede, dat in het jaar 1199 de monniken van 't klooster Ludingakerk een Stins bouwden aan
den dijk langs de middelzee, welke ze hier opwierpen ter bescherming van de onder hun
hoede gestelde landerijen gelegen onder 't dorp Weidum. Waar uit denzelfden tijd ook voor
't eerst melding gemaakt wordt van 't bouwen van steenen kerkgebouwtjes in deze provincie
en we weten dat deze van tufsteen werden opgetrokken, mogen we veronderstellen dat deze
Stins uit 't zelfde materiaal vervaardigd zal zijn geweest. Zekerheid hieromtrent, hebben we
niet, want van de bouwgeschiedenis of van de vermelding van overblijfselen dezer Stins is
tot heden'in geschrift of afbeelding niets bewaard.
In twisten tusschen de Friesche Schieringers en Vetkoopers, welke zich in de 14de eeuw
ontwikkelden, wordt bij herhaling melding gemaakt van den bouw, de belegering en de ver
nietiging van een of andere Stins. Hieruit mogen we opmaken dat deze in die eeuw reeds
in vrij grooten getale in Friesland aanwezig waren.
Van dergelijke Stinsen zijn ons nu in afbeeldingen berustende in het prentenkabinet van
't Friesche museum een vijftal bekend. Ze zijn in de jaren 1722 en 23 geteekend door den
Frieschen teekenaar JACOBUS STELLINGWERF. We zullen deze bij dit artikel afdrukken om
een beeld van deze voortbrengselen der vroegere versterkingsbouwkunde te geven.
De eerste afbeeldingen geven het eenige nog in dezen vorm bewaarde bouwwerk in
Friesland, de Schierstins te Veenwouden. Thans ligt hij in de kom-van't tegenwoordige dorp
Veenwouden, terwijl hij vroeger aan den buitenkant van 't oude meer westwaarts gelegen
dorp genaamd St. Johanneswalden was gelegen. In 1906 is dit oude ovërblijfsel der vroegere
bouwkunst op initiatief van 't Friesch Genootschap van geschied-taai en oudheidkunde hersteld.
Zooals de vorm verraadt is dit gebouw gehéel't type van den verdedigbaren toren en .vertoont
hij hetzelfde karakter als verschillende uit dien tijd dateerende kerktorens, welke, zooals ons