4
HEEMSCHUT
Tot Voorzitter der Commissie werd gekozen Mr. F. VAN LANSCHOT, de Burgemeester
van 's Hertogenbosch, tot le Secretaris de, heer H. CLEYNDERT en tot 2e Secretaris de heer
Jhr. Mr. F. L. J. VAN RYCKEVORSEL. Omdat de heer CLEYNDERT in 't buitenland vertoefde,
begon de heer VAN RYCKEVORSEL reeds (aanstonds zijn taak.
De Voorzitter, Mr. F. J. VAN LANSCMOT, trad onmiddellijk in functie, nam de leiding,
doopte zoo maar ineens de Commissie {in W. I. L. en hield een gloedvolle rede welke
ongeveer als volgt is weer te geven
„Wanneer ik in een korte samenvatting wil uitdrukken de denkbeelden, die een leiddraad
zouden kunnen zijn om de beplanting langs de wegen in ons schoon vaderland in de juiste
banen te ordenen, dan zou ik willen vastleggen, dat het wenschelijk is, dat men zooveel
mogelijk ieder geval op zichzelf beschouwt en dat men iedere provincie en ieder landschap
zooveel mogelijk zijn eigen karakter laat behouden.
Wat voor een Brabantsch-, Geldersch- of Drentsch landschap gewenscht is, zal bij Den Haag
of in Noord-Holland niet passen. Men zal het ook niet moeten zoeken, om een voorbeeld
te noemen door langs de Brabantsche wegen, die de schooneA heide en bosschen door
kruisen, bloemversieringen e.d. te gaan aanbrengen, waardoor een jammerlijke mislukking
zou ontstaan en het geheele karakter zou «verdwijnen.
Het is wenschelijk, na te gaan, of er gebroken zal moeten worden op bepaalde punten, met
een aaneengesloten boomenrij. Ook zal overwogen moeten worden, of het wenschelijk is een
boomenrij-opening te maken, teneinde een fraai gebouw, een kerktoren of een landelijk
uitzicht, meer tot zijn recht te doen komen. Er zullen op dit punt eenige algemeene regels
moeten worden vastgesteld, teneinde ons niet te veel in details te verdiepen en daardoor het
doel voorbij te streven. Het spreekt vanzelf, dat de gedachten die ik hier uit, uit het brein
van een leek ontspruiten en dat het mogelijk is, dat ik de plank geheel mis sla, maar mijn
gevoel zegt mij toch, dat er op dit gebied heel wat zou kunnen worden gedaan, wat de
schoonheid van ons land zou kunnen verhoogen.
Het verheugt mij daarom zeer, dat ik hier zooveel personen vereenigd zie, die krachtens hun
beroep en dagelijksche werkzaamheden, op dit punt bij uitstek juiste en belangrijke adviezen
geven kunnen, hetgeen mij het vertrouwen geeft, dat er op dit gebied heel wat kan worden
bereikt, vooral door onderlinge samenwerking en door voorlichting van hen, die met het
aanleggen en onderhouden van wegen zijn belast.
Er zal contact moeten worden gezocht met de leiders van den Provincialen- en Rijkswaterstaat,
alsmede met de Gemeentebesturen, vooral ook op het platteland. De moeilijkheden, die aan
onzen arbeid verbonden zijn, ontveins ik mij niet. Het zal hiermede gaan zooals met zoovele
zaken, de publieke opinie moet voor de zaak gewonnen worden, hetgeen het best zal
geschieden door tastbare resultaten en da'armede zullen wel verschillende jaren gemoeid zijn.
Ofschoon dus niet aanstonds een zichtbaar succes te wachten zal zijn, zal dit ons niet moeten
weerhouden, omdat ons werk voor de toekomst zeer veel nut kan krijgen.
Voor alles moeten we ook niet alleen met plaatselijke toestanden rekening houden, maar ook
met wat de bodem vraagt. Zoo moeten* we geen exotische beplantingen gaan aanbrengen,
daar, waar de landstreek zelf over passend materiaal beschikt.
Ik moge dan een beroep doen op de kennis, ervaring en wetenschap van degenen, die hier
"zijn samengekomen, om deze aangelegenheid te bespreken.
Ik hoop en verwacht; dat door aangename samenwerking de Commissie „Weg-In-Landschap"
(W. I. L.) het beoogde doel zal weten tesbereiken."