26
HEEMSCHUT
van ons heeft gehad, werd belicht, besprak de heer DEKKER welke de verbeteringen zijn die
aan den windmolen kunnen worden aangebracht.
Een der grootste bezwaren die tegen den windmolen worden aangevoerd is wel de bedrijfs-
onzekerheid. Zijn arbeidsvermogen hangt ten nauwste samen met de sterk wisselende kracht
van den wind. Is er weinig wind, hij kan geen vermogen van beteekenis ontwikkelen, waait
het te hard, hij moet worden afgeremd omdat zijn scheprad, vijzel of koppels steenen niet
op die snelheid zijn ingesteld. Uiteraard zijn het de zwakke winden, die het meest in het
nadeel van den molen komen.
Van dit standpunt uitgaande, heeft de heer DEKKER zich allereerst geworpen op het verbeteren
van den wiekvorm en is daartoe in de leer gegaan bij de mannen, die in verband met het
vliegwezen, de wetenschap der aërodynamica tot studie-object hebben gekozen.
De oude wiek, met zijn vierkante vorm, windzoom en windborden,, ondervond bij het door
klieven van de lucht een onnoodig zwaren tegenstand. De vliegtechniek leerde welke vorm
voor een voorwerp het beste is om met zoo weinig mogelijk weerstand zich snel door de
lucht te bewegen. Niet voor niemendal zijn de vliegtuigvleugels aan de voorzijde afgerond
waarna het boven- en ondervlak elkander onder flauw gebogen lijnen aan de achterzijde
ontmoeten. Het is deze vorm, die niet alleen de minste weerstand biedt aan de luchtstroom,
maar die tevens de remmende zuiging aan de achterzijde voorkomt.
De heer DEKKER slaagde erin om de roede zoodanig te omkleeden, dat de vorm van den
vliegtuigvleugel werd benaderd. Bij den verbeterden wiek zijn de windzoom en windborden
verdwenen maar de hekken behouden, die worden op de gewone wijze met zeilen belegd.
Het resultaat is verrassend
Metingen van deskundigen van onbetwiste wetenschappelijke reputatie hebben uitgewezen,
dat de onverbeterde wiek slechts 10 pCt. van het vermogen van den wind in nuttigen arbeid
omzetten, de verbeterde wiek bracht het tot een percentage van 52! De Amerikaansche
windmolen, ook wel windmotor genaamd,' brengt het slechts tot 25 pCt.
Zie hier, hoe de technische wetenschap, na eerst den windmolen welhaast met algeheelen
ondergang te hebben bedreigd, den ouden werker weder de behulpzame, ja reddende hand
heeft toegestoken. j
De molen verliest door de verbeterde wieken, men zie slechts de afbeelding, niets van zijn
schilderachtige beteekenis voor het landschap of dorpsbeeld.
Ook het „gaande werk" van den windmolen komt voor verbetering in aanmerking. De
zware assen en spillen met relatief dikke halzen en tappen verbruiken veel arbeid bij het
overwinnen van de wrijving in de draaipunten. Stalen spillen, rollen- en kogellagers, zij
vinden in den verbeterden molen toepassing en vergrooten zijn vermogen.
Ook de vijzel en het scheprad, de opvoerwerktuigen van de watermolens, zijn critisch bekeken.
De vijzel, zoo leerde ons de heer DEKKER, is onder bepaalde omstandigheden nog zoo kwaad
niet, maar over het scheprad was hij al zeer slecht te spreken.
Bij- zwakke wind is het scheprad te zwaar en brengt het, langzaam wentelend, niet genoeg
water op. Bij sterken wind draait het. te snel en een groot gedeelte van den molenarbeid
gaat verloren door het uiteengeslagen, rondgeslingerde en te hoog opgevoerde water. Alleen
bij juist passende windsnelheid bereikthet scheprad zijn grootst vermogen, hetwelk dan
evenwel relatief nog te gering is.
De heer DEKKER vervangt dan ook vrijwel steeds, krijgt hij een schepradmolen te verbeteren,
het scheprad door een schroefpomp. Men heeft zich zulk een schroefpomp voor te stellen als
een in een verticalen, betonnen cylinders draaiende as, aan welks ondereinde schroefvormige