4
HEEMSCHUT
waardevermindering veroorzaakt door de „rangschikking", de helft van de koopwaarde van
zijnen eigendom overschrijdt.
In dit geval wordt gehandeld zooals bij onteigeningen tot algemeen nut.
Op gerangschikte gebouwen, noch in gerangschikte landschappen, mogen geen reklaam-
panneelen meer aangebracht worden.
Bij de wet is nog een hoofdstuk gevoegd dat betrekking heeft op de kunstvoorwerpen in
bezit van Staat, provincies, gemeenten en openbare instellingen. Dit hoofdstuk gelast het
opmaken van hun inventaris en verbiedt formeel beschadiging of verkoop dier voorwerpen.
Het is niet toepasselijk op musea noch bibliotheken.
Zooals men bemerkt is het princiep evenals de werking dezer wet zeer eenvoudigal wat
waard is behouden te blijven wordt gerangschikt en daardoor onaantastbaar.
Lijdt de betrokken eigenaar schade door die rangschikking, dan wordt hij vergoed of ont
eigend (wat nog steeds een vorm van vergoeding is).
Niemand draagt dus schade, alle schoonheid blijft bewaard, de Heemschutkwestie (ten minste
voor zoover het bestaande schoonheid geldt) is opgelost, kordaat, beslissend, voor goed.
Eéne zaak slechts heeft de wetgever over het hoofd gezien, en die ééne zaak is er jammer
genoeg eene van kapitaal belang: de geldkwestie.
Tijdens de behandeling der wet in de Kamers heeft men kunnen nagaan hoe bevreesd de
heeren waren dat het eigendomsrecht in het gedrang zou komen. Het is dan ook maar door
de formeele erkenning van het recht op vergoeding, dat de wet is kunnen gestemd worden.
Nochtans ligt juist in die erkenning de zwakke plek. Denk eens na: de eigenaar mag desnoods
eischen dat de Staat zijn gebouw overneemt om er de onderhoudskosten aan uit te voeren;
en de bezitter van een gerangschikt landschap krijgt, feitelijk onmiddelijk, recht op onteigening,
dus op aankoop door den Staat.
Waar moet zooiets in de praktijk henen? Geen enkele Staat zal zich bij de gangbare materia
listische mentaliteit, ver in die richting wagen. Ongetwijfeld had hier naar een meer elastische
aanpassing moeten gestreefd worden.
In hare grondgedachte gezond, vreezen wij dan ook dat de wet in de praktijk heel wat
ontgoochelingen zal verwekken, al ware het maar door de zeldzaamheid harer toepassing.
Telkens als een gebouw of een landschap bedreigt is (en dit gebeurt dagelijks), en de eigenaar
daar zal staan met zijn geopende hand, zal de Staat opschrikken, terug deinzen voor de
uitgaven, verontschuldigend antwoorden: crisis, slechte tijd, bezuiniging, of iets dergelijks;
kortomgeen geld beschikbaar. En dan zal het goed (want ook dit voorziet de wet) „gede-
klasseerd" worden en juist zooals vroeger weerloos ten prooi geworpen aan afbreker en speculant.
Het geval doet zich trouwens nu al voor. De duinen van de Panne, het gekende badplaatsje
aan de Belgische zeekust, de laatste, ongerepte duinen dier kust, en een natuurmonument
eenig in België, worden openbaar verkocht. Deze duinen zijn „geklasseerd". De Staat zou
dus moeten koopen. Maar reeds klinkt het: geen geld.
De zaak is dat de Regeering wel een wet gestemd heeft, maar geen kredieten voorziet voor
de uitvoering ervan.
Toch zullen af en toe door de nieuwe wet wel resultaten bereikt worden. Immers zij geeft
den Staat een wapen in de hand voor het geval hij werkelijk iets redden wil. En dan is dit
wapen oppermachtig.
Werkelijk heil echter zal zij slechts brengen, als de heerschende opvattingen verdwijnen;
als in alle lagen der bevolking en bij de leidende besturen het bewustzijn levend wordt dat
geld besteed aan het behoud van zekere gebouwen en landschappen goed besteed geld is en
schoonheid nooit te duur kan betaald worden.
Want slechts dan zal het noodige geld beschikbaar komen. Maar zoover zijn wij, helaas, nog niet.
Een grove fout in de nieuwe wet blijft echter dat de Staat geheel alleen alle kosten ten
zijnen laste neemt en gemeenten en provinciebesturen tot geen enkele financieele medehulp
verplicht worden.
Dit vermindert gevoelig hare kansen
Antwerpen, Dec. 1931. AMAND DE LATTIN.