Walvischvaart. We bewaren wel eens wat. Een knipsel uit de „N. R. Crt."
25—4—1928.
Een traanlading van 1.200.000.
In de haven van New-York is de walvischvaarder „Sir James Clark Ross" aan
gekomen met een traanlading aan boord ter waarde van twee-en-een half millioen
gulden. Het schip heeft niet minder dan 48.000 vaten traan meegebracht. Daar elk
lid der bemanning participeert in de baten van den tocht, zal er dus heel wat te
verdeelen zijn; en de meeste schepelingen zullen voor hun doen welgestelde lieden
zijn geworden. Het zijn meestal Noren.
Dit is één kant van de medaille. De andere is het gevaar dat door de mee-
doogenlooze jacht op walvisschen in het Zuidpoolgebied (de Noordpoolwateren zijn
allang vrijwel doodgevischt) de walvisch zal wbrden uitgeroeid. Zal het in de Zuidpool
streken net zoo gaan? In ieder geval heeft de „Sir James Clark Ross" op moorddadige
wijze huisgehouden onder de kolossen van de zuidelijke zeeën. Niet minder dan 650
van de reusachtige beesten zijn in deze éérife campagne geharpoeneerd en tot traan
verwerkt. Voegt men er bij, dat de walvischjacht met de moderne technische middelen
een gruwzaam bedrijf is, dan zou men er bijna toe komen, dezen traanjagers toch
onversaagde kloeke ondernemende zeebonken' hun financieel succes te misgunnen.
Zijn we vooruitgegaan? Met de natuurbescherming of met de walvischvaart?
- A. K.
OUD-DRENTHE.
Op 28 November 1929 was het 75 jaar geleden, dat bij besluit van Gedeputeerde
Staten van Drenthe overgegaan werd tot het oprichten van het Provinciaal
Museum van oudheden en geschiedkundige voorwerpen in Drenthe.
De afdeeling praehistorie is in die jaren uitgegroeid tot een wetenschappelijk
geordende verzameling, welke door de bezoekers hoog gewaardeerd wordt.
In 1930 had men dit jubileum feestelijk willen herdenken door het houden van
een tentoonstelling van Drentsche meubelen, gebruiksvoorwerpen, voortbrengselen van
Drentsche nijverheid, van Drentsche kunst enz., kortom, door het organiseeren van
een zuiver Drentsche tentoonstelling in een oud Drentsch heerenhuis, dat voor dit
doel geheel kon worden ingericht.
Een leuk idee om dit 75-jarig jubileum met een tentoonstelling ,,te vieren", omdat
het ontstaan van het museum, ook aan een eertijds gehouden tentoonstelling te danken
is. Er werd voor de te organiseeren expositie» een Eere-Comité gevormd, dat bestónd
uit Mr. J. T, LINTHORST HomaN, Commissaris der Koningin in de Provincie Drenthe
Mr. J. BOTHENIUS LOHMAN, burgemeester van Assen; Mejuffrouw C. S. KYMMELL,
Roden; Jhr. Dr. A. W. VAN HOLTHE TOT ECHTEN, voorzitter der Drentsche
Praehistorische Vereeniging te Assen; F. LlEFTINCK, bestuurslid van de Vereeniging
„Oud-Drenthe", Wassenaar; R. HOUWING HZN., Meppel; P. WlELINGA, Utrecht;
H, TlESING, Borger en G. F. CRONE te Oude Molen.
Helaas is het daarbij geblevendoor gebrek aan belangstelling is de tentoonstelling
niet tot stand gekomen.
Op de plaats waar het tegenwoordige oudheidkundig museum staat, ondergebracht
in een gebouw dat als zoodanig vermelding verdient, stond in vroegere jaren „de
oude pastorie"; een overblijfsel van het oude Mariaklooster, waarvan zich nog de
oude kloostergang in bijna oorspronkelijken vorm in het museum bevindt, n,l. als
gang in het museumgebouw.