van enkele meters en vele zijner armen zijn dikker dan menige boom. Vaak heeft de
storm hun bireede kruinen doen schudden en hun takken gebroken.
En des winters, als boomen en planten hun kleurigen rijkdom hebben afgelegd
en heeft plaats gemaakt voor het blanke sneeuwkleed, dan is het er ook verrukkelijk,
als de millioenen kristalletjes glinsteren in zonnestralen en maanlicht, dan waant men
zich in 'n Tooverpaleis.
Zoo is „Postwyck" altijd schoon en bekoorlijk!
En dit was het reeds in de eerste jaren van haar bestaan. De dichter-schrijver
van de „Buitenplaatsen langs den Amstel", C, TlJSSEN, zingt van haar omstreeks
1719, toen de Amsterdamsche koopman BOELEMA eigenaar was:
Van Sevenhuyzen, ach verschoon mijn zwak vermogen,
Zoo 'k "Lang-verzwegen" niet bekroon naar zijn waardij
Opdat ik „Postwyck" groet met mijne Poezij,
Daar BOELEMA de rust ziet op het land verschijnen, 1
En onder 't liefdelijk groen de zorg der stad verdwijnen,
O, „Postwyck", dat zoo groot zig in 't vierkant vertoond
En op Uw dakwerk met drie spitsen zijt bekroond,
Ten teken dat gij in Uw groene wandeldreven,
De blijdschap, liefde en rust doet met elkander leven,
Drie hemelgaven, die bij Uw aanminnigheid.
Uw schoonheid kronen met een dubbele Majesteit,
Het lustig voorhek geeft een ruim gezigt naar binnen.
Langs 't voorplein van den hof en kitteld geest en zinnen,
Door streelend landvermaak, 'tgeen Postwyck steeds versierd.
Als Maja 't blijde feest van haren hoogtijd vierd,
Daald zij op „Postwyck" neer met de allereëlste bloemen,
Die Flora immermeer in haren hof kan noemen,
Ten teken dat deez' plaats de kroon der tuinen spand,
En voor geen andren zwigt aan Amstels Waterkant,
Bloei dan, o, „Postwyck"Bloei om BOELEMA te onthalen.
Opdat Uw schoonheid en zijn naam blijft zegepralen,
Zo lang de Keizerin der steden vast zal staan
En draagt de rijkskroon van Vorst MaXIMILIAAN!
Zoo was „Postwyck" 2 eeuwen geleden en zoo is het op den huidigen dag weer.
Het is daarom altijd een gezocht en geliefd plekje geweest voor stedelingen en natuur
liefhebbers.
En we mogen blijde zijn dat dit heerlijk oord tot nog toe is gespaard gebleven
voor den niets ontzienden sloopershamer en de verkavelingswoede. Het behoeft daarom
ook niet te verwonderen dat het nu en dan nog al eens bezoekers trekt.
En - we gelooven wel dat elke bezoeker en bezoekster den lof van boven aan-
gehaalden dichter zal onderschrijven en den ouden roem van „Postwyck" nog meer
zal uitbreiden.
Joan Vis.
1