A B D „Nu comt die bisscop van Ludeke te waren Die Mase neder ghevaren Te Tricht in der stede: Want Sine liede waren mede j Ghelyc den anderen bescat, Ende woude oec wreken dat: Over die Mase troc hi met allen, Ende es vore Haren ghevallen: 1 Dat was een vast toren Sonder waen Die bi Tricht was ghestaen Die de porters sere dwanc Ende scade hem, an haren danc Die bisscop den toren wan Met ghewapender hant dan; Ende al dat hire in vant Papen, ridderen en Seriant Dat moeste al ten Sweerde gaen, Sonder één, hebbic verstaen, Die wel conste spreken Walsch: Hi greep een bedde op sinen hals, Ende gheliet oft hi vriend ware, Ende riep daer al openbare Je rai tant ors de fu; Mon sier dormera sur su Ende alsoe ontghinc hi daer, Dit hoerdic segghen over waer. Die toren wart tier selver stont Te broken, al tote in den gront Dat dien van Tricht dochte goet spel Want si saghen haren wille wel." Daar het gedicht voor niet- ingewijden wat lastig te begrijpen is, volgt hier eenige uitleg. A. De bisschop van Luik deed dus eerst Maastricht aan omdat daar de lieden evenzeer als de bedoelde doortrekkenden werden gebrandschat en wel zin hadden om zich daarover te wreken. B. Wanneer men de foto van het huidige kasteel ziet, vooral de achterzijde, ziet men als bazis een ronde natuursteenen onderverdie ping; deze is nog oorspronkelijk van vóór 1318 Zij is rond ge bouwd en vormde dus de dikke toren die bij Maastricht stond. C De bisschop joeg dus alles wat hij in den toren vond over de kling, Priesters, ridders en minderen. Behalve één, die Waalsch kende. D. Je 1'ai tiré hors du feu Mon Seigneur dormira y dessus Eigenaardig is, dat deze woorden in diverse geschriften op 4 manieren voorkomen, eenigszins van redactie verschillend, zeer weinig slechts, doch ongetwijfeld hetzelfde weer gevend. Een kern van waarheid zit er dus zeer zeker achter. E. Een deel van den toren is echter blijven staan en diende tot ba zis van het tegenwoordige kasteel. t Behoeft geen verwondering te baren, dat de Luikenaren in 1318 deze onderverdieping niet kapot kregen. Te verbranden valt er niets. De geheele onderkeldering is één, door en door soliede, geweldige, overwelfde steenmassa waarin de noodige trechtervormige schiet gaten. De muurdikte is niet te bepalen, daar het grondvlak van de kelders diep ingegraven is. Uit een en ander blijkt, dat de Maastrichtenaren aan de belegering van den grooten Schanstoren ijverig deelnamen en er ook in het minst niet rouwig om waren dat; De toren ter zelfder stond Werd afgebroken tot den grond. Een tweede inneming gevolgd door een plundering van het kasteel, van welke laatste euveldaad het dorp al evenmin verschoond bleef, was het gevolg van een dier nooit rustende oneenigheden welke, vaak door kleinigheden in het leven geroepen, steeds met moord en doodslag eindigden. Thans was het ROBERT VAN ARENBERG, die, in oorlog zijnde met den bisschop van Luik, in 1483 in diens gebied viel en ook nu weder moesten kasteel en dorp het ontgelden. Het zal ons voorzeker niet verwonderen, dat na deze gebeurtenissen het gebouw een opknapping meer dan noodig had. Deze vond dan ook rond 1498 plaats, want ofschoon de Heeren VAN HAREN bij voorkeur te Keulen vertoefden, lieten zij niet na er ijverig zorg voor te dragen dat hun burcht aan de Maas niet tot verval kwam. Een deugdelijke reparatie waarbij slotmuren en daken grondig werden hersteld, vond plaats in 1519 en de kroon werd op het werk gezet door de algeheele restauratie

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschut - Tijdschrift 1924-2022 | 1930 | | pagina 8