1511 heeft den Briel in dit opzicht zijn kinderschoenen uitgetrokken. Dan dragen de
grondeigenaren in het eiland Voorne gemetsgewijze bij tot versterking der vesting en
wel om den vijand van „onsen genadigen Heere", d. i. KAREL V, des te beter te
kunnen weerstaan, en dan mogen de inwoners ten platten lande met vrouwen en
kinderen en goederen in tijd van nood een toevlucht zoeken in deze vesting.
Dat jaartal doet wat wonderlijk aan, omdat het reeds zes jaar daarna heet, dat
de stad in slechten staat van verdediging verkeert. Wij verdiepenons daar niet in.
Willen er hier alleen op wijzen, hoe dit alles verordonneerd werd uit voorzorg voor
een mogelijken aanval der Gelderschen.
Zijn toen de Oostelijke wallen aangelegd, of eerst na 1572? Ik voor mij voel er
voor, dat het laatste het geval is geweest, maar dit komt er hier nu minder op aan.
Alleen, nu we over 1572 spreken, moet ik het even over de vermaarde Noordpoort
hebben, die door de Watergeuzen gerammeid werd.
Deze lag in het Westelijk gedeelte, maar is, bij die veranderingen, in 1625
afgebroken en meer Noordwaarts geplaatst. Wie thans den Briel bezoekt, om op de
historische plek bij uitnemendheid te staan, vindt de opgegraven fondamenten ervan,
wel tusschen prikkeldraad of liever daardoor van het verboden terrein der Westelijke
wallen afgescheiden.
Moet ik nu nog vertellen, dat in 1632 en'33 op last der Staten alweer verbeteringen
zijn aangebracht, en heel in het begin der 18e eeuw voor de vestingwerken de stad aan
de Zuidzijde ingekort is, en het geheel zoetjes-aan in den tegenwoordigen vorm gebracht
Mag ik het hier alsjeblieft bij laten? Liever U nog iets vertellen, b.v. hoe in 1670
de jonge Prins VAN ORANJE voorbij den Briel zou zeilen om naar Engeland te gaan,
waar hij den Koning zou bezoeken, zijn oom KAREL II. 't Prinsje was nog een beetje
achteraf gezet. „Al is ons Prinsje nog zoo klein, Alevel zal ie Stadhouder zijn"; maar
dat zong nog alleen de smalle gemeente, het grauw. Dat woonde ook in den Briel,
maar daar woonden ook van die machtige Heeren uit dien tijd, omdat den Briel een
stemhebbende stad van het zoo nu en dan wereld-beheerschende Holland was. En
toen nu de Engelsche fregatten de Maas opgezeild waren om het Prinsje te halen,
zaten die Brielsche Heeren daar wel een weinig mee. Want, als binnen korter of
langer tijd die fregatten weer voorbij de stad voeren, moest men dan salueeren, ja of
neen? Men informeerde daarover in den Haag, en toen kreeg men den raad om af
te wachten, of in dat geval de Engelsche schepen eerst zouden salueeren.
Daar zeilden die fregratten aan en 't spreekt vanzelf, dat de rivier vol was van
roeibootjes met Oranje-klanten, die al ware het dan maar een glimpje van den Prins
wilden zien, en Havenhoofd en wallen vol luiden al maar juichende van Vivat Orangiën
Is het wonder, dat van het fregat, waarop zich de Prins bevond, een kanonschot
rommelde langs de Maas?
En toen? Wel, toen heeft het van die Westelijke wallen van den Briel zoo
gedaverd en gedonderd, dat er meer verschoten is aan kruit en lonten, dan waarop
gerekend was. Hoe zou men dit aan den Haag kunnen verantwoorden? Waarom
plechtiglijk bepaald werd, dat, wanneer de Prins uit Engeland terugkwam, er van de
wallen, mits zijn schip eerst salueerde, er met niet meer dan met zeven kanonschoten
op geantwoord mocht worden, „ende daer naer nog eens met vijff, sonder meer". 2)
Vindt ge dat niet leuker, dan al dat getuur op kaarten3) en dat gezwam van
jaartallen en weet ik wat nog al meer?
HeemschutIn zoover het in overeenstemming te brengen is met het econom sch
wel of wee eener gemeenschap, hoop ik, dat gij moogt waakzaam blijven over deze
wallen en eigenlijk over al die mooie, groene, door menschenhanden voor bloedige
doeleinden opgeworpen heuvelen, die nu al meer en meer voor een stil natuurgenot
van den vredigen mensch een onvolprezen dienst kunnen doen.
Den Briel, 17 September 1929. JOH. H. BEEN.
'J Bedoeld is hier mijn: „Avonturen van een Stadhuisklerk", 2e druk. Uitgave L. J. VEEN, Amsterdam.
2J Zie mijn Historische Fragmenten Bundel (1911), pag. 148: „Uit de Jeugd van Prins WILLEM III".
Uitgave J. M. BREDÉE, Rotterdam.
3) De plattegronden, die achtereenvolgens een beeld geven van de ontwikkeling der vesting zijn b.v. de
kaart, die in het werk van den Venetiaanschen gezant GuiCCIARDINI voorkomt, het plan van BOXHORN
en de kaart in den atlas van BLAAUW. Ook het plan van RUGGE en dat hetwelk voorkomt in ALKEMADE's
Land van Voorne.