Met dit al nu weet mijn lezer nog niet veel van de wallen van den Briel.
'k Zou U in gemoede kunnen afvragen, of U dat eigenlijk veel schelen kanVlak de
bijvoeging „van den Briel" liever weg, en geef uw hart aan al die mooie, nog
bestaande wallen in ons landje. Opdat zij nu niet eens als middel van verdediging
of vernietiging, maar als factoren van verfraaiing van ons vaderland behouden blijven.
Een echte Nederlander kan haast geen vierkanten Meter' gronds zien, of hij
begint te berekenen wat dat zou kunnen opbrengen. Daar is niets aan te doen. Wij
zijn nu eenmaal zoo. Maar in een klein hoekje van ons hart sluimert, dat weet ik ook,
iets van een liefde tot datzelfde landje, niet omdat elke vierkante Meter wat kan
opbrengen, maar omdat het zoo mooi is. Gewoonlijk doen we, of we daarom lachen.
Zoo lachte ik ook eens om dat: „We smeeken van uw vaderhand, Met diepgeroerde
borst, Behoud van 't lieve Vaderland". Maar toen dat in den Bedestond van
6 Augustus 1914 werd aangeheven door de aanwezigen, toen heb ik diep gevoeld,
wat er voor ons op het punt stond verloren te gaan. Ons eigen mooie landje. En
zeg, tot dat mooi behooren óók de Stadswallen, waarmee ge al op school dweepte,
als de meester vertelde van Haarlem en Alkmaar en Leiden. Om een andere reden,
zeker! Maar twee stroomingen ontmoeten hier elkaar.
Ja, ja, maar de Brielsche wallen
Och hemel, ja, ik kan daar heel veel van vertellen. Op dit oogenblik heb ik
naast me liggen een handschrift daarover, „opgemaakt ingevolge aanschrijving van
het Ministerie van Oorlog" van 12 October 1852 en geteekend door een kapitein-
DE WALLEN VAN DEN BRIEL, WAARVOOR ONDERHANDELINGEN GAANDE ZIJN
TOT OVERDRACHT VAN 'T RIJK AAN DE GEMEENTE