leem-vetten kronkelweg op de laagste versnelling opbromde; altijd zal ik je dankbaar
blijven Peugeot, dat je toen niet achteruit aan 't bobsleeën bent gegaan. Als je
zooiets hebt meegemaakt wat is dan veertig centimeter niveauverschil op fermen afstand
Belachelijk! Hoe moet men dan in Amsterdam de oude grachtbruggen beklimmen. Kom
stoere fries, laat U dat door geen wegvernufteling aanpraten.
Wat te Marssum gebeuren moet? We hebben 't Peugeot gevraagd en die
weet 't, rolt 500 K.M. per week. Plan 1, 2, 3 en 4 zijn allen dik overdreven. Van
de West komende is alles best en heel voldoende, ruim vijf meter tusschen de voet
paden tot 't laatste complex oudevrouwtjes-woningen bij 't poortje. Daar het voetpad
een halven meter versmallen, zóó dat de rijweg ongeveer constant van breedte blijft
en de oude-wijfjes niet van de voet gereden worden. Dan dat gele huis weg,
onherroepelijk weg. Dat roode huis ernaast ook weg en van 't erf van den smid
die amateur-verkeersagent een brok af. Dan, dat doet Heemschut's Secretaris
erbij, het vraagstuk voor de nieuwe bebouwing geven in handen van een erkend
architect; want doet men dit niet, dan komt er iets afzichtelijks als de twee andere
hoeken. Nieuwe bebouwing van het terrein is zeer wel mogelijk omdat er thans ruim
achterterrein is. Dan als 't even kan dat witte café-hoekhuis weg, niet voor den weg
doch voor 't zicht. Kan dat niet, dan de weg met een lus achter de huizen om
een stuk van lijn 2 dus om den verkeersweg Oost met dien Noord te verbinden
alleen uitkijken aan welke zijde van de trambaan, om 'n geniepige kruising te voor
komen. Dan is 't fijn, ideaal, dan heeft niemand meer iets te wenschen, er wordt
weinig geld uitgegeven, een zeer voldoenden verkeersweg geschapen, en de schoonheid
van Marssum, een van Friesland's schoonste dorpen, blijft bewaard.
Amsterdam. A. A. KOK, Architect,
Groote Verzoendag 1929. Secretaris van den Bond Heemschut.
DE WALLEN VAN DEN BRIEL.
Men kan een artikel schrijven met het hoofd of met het hart.
De Redactie van „Heemschut" verzocht mij over die wallen het een en ander
op het papier te brengen, in verband met de onderhandelingen tusschen Rijk en
Gemeente over den aankoop van het Oostelijk gedeelte daarvan. Heemschut vreesde,
dat er gevaar zou kunnen bestaan voor het afgraven en tot bouwterrein maken dezer
gronden, indien zij gemeente-eigendom werden, en vond het in deze den aangewezen
weg dit vraagstuk in handen te stellen van een bouwmeester, „die van stedenbouw
en tuinarchitectuur begrip heeft om te trachten van het geheel iets goeds te maken,
waarbij het dan niet uitgesloten (zou zijn), dat er ergens ook wat bouwterrein beschik
baar (zou komen)." Zich om inlichtingen wendende tot het Gemeentebestuur van den
Briel, ontving het de mededeeling, dat in 'geen geval tot afgraving van die wallen
zou mogen worden overgegaan, „aangezien bedoelde wallen tevens waterkeering zijn."
Toch houdt zich de Gemeente voor, afgraving van „een kleine gedeelte boven het
wandelpad", terwijl het verder luidt: „Welke bestemming aan de vestinggronden zal
worden gegeven, is nog niet bekend."
Uit het voorgaande moge de lezer, naar ik hoop, begrepen hebben, dat de wallen
van den Briel in een Oostelijk en Westelijk gedeelte onderscheiden zijn. Schijnbaar is
dat te kinderachtig om er de aandacht op te vestigen, maar het is toch inderdaad iets
heel zwaarwichtigs. Op het Oostelijk gedeelte mag ik wandelen, en daar grazen zelfs
de gedierten des velds. Van het Westelijk gedeelte blijven ik en dat gedierte stilletjes