het geweest, die er in slaagde om de krui-moeilijkheid op te lossen en die er in
slaagde om den molen op vasten grond te bouwen.
De paltrokmolens behooren niet alleen tot de onderkruiers maar zijn zelf onder
kruiers bij uitnemendheid. Beziet men de afbeelding van „De Eenhoorn" goed, dan
bemerkt men, dat het geheele molengebouw geplaatst is op een gemetselden voet die
slechts eenige decimeters boven het maaiveld is verheven. De molen steunt daarop
door middel van een krans van rollen waarop hij draaien kan. Ook het kruirad, dat
daartoe wordt gebruikt is op de afbeelding te zien. Bij geen enkelen anderen molen is
dit het geval, deze inrichting stempelt den paltrokmolen tot een zeer bijzondere waartoe
trouwens ook zijn eigenaardige vorm niet weinig medewerkt.
Voor den molenliefhebber en kenner heeft zoo'n paltrok wel een zeer bijzondere
aantrekkelijkheid. Kloek en zwaar zijn de verschillende stijlen en regels van het sterke
geraamte ineengewerkt. Met sterke ijzeren beugels, met pennen en wiggen is de molen
een stuk timmerwerk, dat bewondering afdwingt. Hoe staat men vol respect vóór het
bekwame werk van den ouden molenmaker. Hoe eenvoudig en toch vernuftig is het
„gaande werk" dezer molens.
Op de bovenas is het bovenwiel vastgewigd, de tanden van dit wiel grijpen in
die van een tweede rad, dat op de krukkenas is bevestigd. Drie krukken bewegen
evenzooveel krukstangen en deze doen de zaagramen tusschen geleiders verticaal op
en neder gaan. De te zagen stam is op een slede, „triem" genaamd, vastgemaakt. In
het zaagraam worden zooveel zagen gespannen als men planken of platen uit dien
stam wenscht te zagen. Na elke snede van de zagen wordt de stam juist zooveel
vooruit geschoven, dat weder een nieuwe snede gemaakt kan worden. Het ingenieus
gevonden apparaat dat dit mogelijk maakt heet „het krabbelwerk". Dit krabbelwerk
is zoo gemaakt, dat al naar gelang de snelheid die de wieken ontwikkelen de stam
vlugger voortschuift, door een eenvoudige manipulatie kan men die snelheid ook
relatief veranderen.
Het spreekt wel van zelf, dat men de windkracht óók benut voor het omhoog
halen van de te zagen stammen. Wie goed kijkt kan op de afbeelding van „De Eenhoorn"
geheel links de eikenhouten kraan zien waarmede dit geschiedt, de „reep" van die
kraan wordt door den molen zelve getrokken.
We hebben zelden verzuimd om, was daartoe gelegenheid, den molenaar een
poosje gezelschap te houden, wanneer er een flinke molenwind stond en de molen zijn
nijver werk verrichtte, 't Is er meestal tochtig en in den winter zelfs zeer koud, op den
zaagvloer maar als de molen flink werkt is het toch moeilijk om weg te komen. Zoo'n
molen leeft voortdurend. Wakkert de wind aan, in suizende vaart ziet men de wieken
langs de kijkgaten schieten, de molen schudt en kraakt en met zenuwachtige haast
vreten de zaagtanden door het hout. Men ziet den molenaar het krabbelwerk verstellen
en den molen wat afremmen door den dan verzwaarden arbeid. Het vangtouw is op den
zaagvloer onmiddellijk bij de hand om, gaat het al te wild, den molen te stoppen.
Maar dat doet de molenaar, heeft hij een betrouwbaren molen, slechts in het uiterste
geval. Flauwt de wind af, het krabbelwerk wordt versteld en lichter arbeid wordt
van den molen gevraagd. Zoo is steeds oplettendheid de boodschap.
Maar, we moeten ons beperken. Even willen we nog stil staan bij onze paltrok
„De Eenhoorn" te Haarlem. Zoo we reeds zeiden is die aangekocht door de
Vereeniging „De Hollandsche Molen" en dus thans in veilige handen. Weliswaar is
dit ook met den Numansdorpermolen het geval maar deze staat niet, als zijn broeder
in zijn oorspronkelijke entourage. En die is van een paltrok nauwelijks te scheiden.