ONZE PALTROKMOLENS. Dat er in den laatsten tijd zooveel aandacht aan de windmolens wordt geschonken is iets, dat de ijverig werkende Vereeniging „De Hollandsche Molen" wel voor het grootste deel op haar creditzijde mag boeken. Het was de bekende historicus JAN TER Gouw die de verzuchting slaakte „dat de Hollander eerst dan belangstelling toont voor dingen, wanneer die dingen er niet meer zijn". Zoo erg is het nu met de windmolens nog wel niet, maar toch moeten we JOANNES AURELIUS toegeven, dat eerst nadat het leger van deze oude krachtwerktuigen vrijwel is gedecimeerd, van werkelijke belangstelling kan worden gesproken. En dat, zij het al laat, aan den windmolen de aandacht wordt geschonken waarop hij zoo volkomen recht heeft, dat danken deze oude werkers aan wat de Vereeniging in woord en geschrift voor hen heeft gedaan. En metterdaad. Toch sluit de belangstelling die men thans vrij algemeen aan de windmolens wijdt volstrekt niet in, dat daarmede ook kennis van die molens voor wat ze doen en deden gepaard zou gaan. Het is verbijsterend, hoe leeken wip- en standerdmolens verwarren, hoe ze niet in staat zijn om een baliemolen te onderscheiden van een beltmolen. Wij zijn dan ook overtuigd dat, hoewel vele lezers onmiddellijk zullen weten wat onder een paltrokmolen is te verstaan, het grootste deel zich zal afvragen welke molens hiermede wel mogen zijn bedoeld. Laten we beginnen met hun de door evengenoemde Vereeniging een paar jaar geleden gekochte paltrokmolen „De Eenhoorn", staande aan het Zuiderspaarne te Haarlem, voor te stellen. (Afb. 1.) Nu willen we gaarne toegeven, dat het te vergeven is, wanneer men tot nu toe den paltrokmolen niet op het eerste gezicht zou hebben herkend. Want het is een van de molensoorten die bezig is te verdwijnen. Hoevele molens ook gesneuveld mogen zijn, het valt gemakkelijk om nog eenige dozijnen achtkante watermolens, wipmolens en korenmolens in hun verschillende vormen aan te wijzen, van de paltrokken kan dit helaas niet meer worden gezegd. Deze zijn te tellen. Welgeteld zijn er nog acht paltrokmolens in ons geheele land. We willen ze even opnoemen. Behalve bovengenoemde en thans voor goed bewaarde paltrok hebben we er een staan in het Openlucht Museum. Die is verleden jaar gekocht te Numansdorp en verplaatst naar den Waterberg bij Arnhem. Nu moge men vinden, dat de oude molen daar te midden van de boomen zijn laatste rustplaats niet bijzonder gelukkig heeft gekozen, wij voeren daartegenover aan, dat in de eerste plaats moet worden bedacht, dat deze molen een museumstuk is geworden en dat hij, als cultuur-historisch studie materiaal, waar dan ook geplaatst, groote beteekenis heeft. In de tweede plaats moet niet worden voorbijgezien, dat het beter is om een oude molen, zij het al op een voor hem niet bij uitstek geëigende plaats te bewaren, dan om hem geheel en al te verliezen. Zaandam, de plaats waar de paltrok nu wel niet bepaald geboren is maar waar hij gecultiveerd en tot volmaking is gebracht, telt er nog drie. 't Zijn de molens „Poelenburg" en „De Pet", die men van het station af nog dagelijks vlijtig aan den arbeid kan zien en de kloeke paltrok „De held Josua", die daar in het Westzijderweld staat. In Amsterdam staan er eveneens nog drie. Helaas zijn twee daarvan, „De Otter" en „Het Luipaard" niet veel meer dan resten van paltrokken, de derde heet als zijn Haarlemsche broeder „De Eenhoorn" en is niet alleen nog maalvaardig maar doet

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschut - Tijdschrift 1924-2022 | 1929 | | pagina 7