Het boven vermelde voorstel van gecomitteerden kwam den volgenden dag in
bij de Vroedschap, waarop ,,gedelibireerd zijnde is goedgevonden en verstaan aan de
supplianten te permitteeren het bouwen van eene nieuwe steene windkoornmolen en
aan dezelven daartoe bij dezen te cedeeren en uit te geeven het nodige gedeelte van
Stadsgrond aan de Westvest voor de Walvischsteeg alhier". De molen heeft dus zijn
naam naar de steeg en niet omgekeerd.
De eerste steen voor den molen werd, zooals de gevelplaat vermeldt, gelegd op
16 Juni 1794.
Hoe de molens, speciaal de brandersmolens, in dezen tijd werden geëxploiteerd
en welke bedrijfscapaciteit zij hadden, daaromtrent geven de aanvraag tot stichting,
het contract der participanten van 21 Maart 1794, inlichting. Terwijl er molens waren
in het bezit van bepaalde eigenaars, die voor loon het koren maalden, dat hun werd
aangebracht, zoogenaamde loontrekkende molens, werden toch de meeste, zoo niet alle
brandersmolens gedreven door een soort vennootschap, de Participanten in den molen.
Zij vroegen gezamenlijk den bouw aan, bouwden voor gemeenschappelijke kosten
,de bouw- en installatiekosten van een molen in dezen tijd warerr rond f30.000,
waarin de participanten in gelijke portie's deelnamen en voerden gemeenschappelijk
het bedrijf onder leiding van een boekhouder, dien wij directeur zouden noemen, en
een aantal commissarissen. Zoo ging het ook met ,,de Walvisch", welks bedrijfs
capaciteit, zooals bij zoo goed als alle participantenmolens, gesteld was op 28 portiën,
d.w.z.hij kon het koren malen, noodig voor 26 ketels of enkelvoudige brandewijn- of
jeneverstokerijen; er waren dus 26 participanten; stookte iemand twee of meer ketels,
dan kon 'hij deelnemen voor twee of meer portiën. Het rekest, ingediend om te komen
tot stichting van „de Walvischmolen", werd onderteekend door een groot aantal
belanghebbenden, samen zich opgevend, voor 73 portiënvolgens deze onderteekenaars,
voor wie het natuurlijk geen geheim was dat in het jaar 1794 het aantal branderijen
zou toenemen, zou er dus in dat jaar meer ma^lwerk komen voor bijna drie molens.
Het contract, bovengenoemd, dat uit den aard der zaak, slechts door houders van
gezamenlijk 26 portiën is geteekend, noemt namen van 'deelhebbers, die in Schiedam
nog een goeden klank hébben, terwijl .apdere geheel verdwenen zijn.
Dit vennootschappelijk contract, noch de coöperatieve opzet van het bedrijf van
een participantenmolen, als „de Walvisch", was heel ingewikkeld. Voor het begrip
van menschen van onzen tijd wat al te simplistisch; van het vormen van reserves
voor het bedrijf, het gebouw of voor de aan zoo groote slijtage onderhevige onder
deden ervan, was geen sprake. De aard van het bedrijf bracht vanzelf mee, dat telkens,
wanneer in de branderij-industrie malaise intrad, deze tevens onmiddellijk gevolgen had
voor het molenbedrijf, en de rendabiliteit van zulk een molen met die der branderijen
gelijken tred hieldtoen in de negentiende eeuw eerst de stoomkorenmolen de machtige
concurrent werd van den windkorenmolen en daarna het ouderwetsche brandersbedrijf
zoo goed als geheel ten onder ging, was ook de ondergang der windkorenmolens een
voldongen feit en begonnen zij langzamerhand te verdwijnen.
Des te meer is het te waardeeren dat de „Vereeniging de Hollandsche Molen"
door den aankoop van „de Walvisch", die door haar zal worden gerestaureerd en in
bedrijf gebracht, daarmee een herinnering in het leven houdt aan dat onderdeel van
het Schiedamsche bedrijf, dat in den bloeitijd daarvan zeer zeker den fleurigsten en
vriendelijksten indruk naar buiten maakte.
Dr. C. R. Vermaas.