Nieuwwerk (Lange Nieuwstraat), de Broersvest, de Noordvest, de Westvest; eveneens
in het laatste kwart dier eeuw aanvragen voor het verbouwen tot brandersmolens van
molens, oorspronkelijk voor ander bedrijf bestemd.
Op de grondteekening der stad Schiedam van J. KORTEBRANT, voorkomend o.a.
in de Hedendaagsche Historie of Tegenwoordige Staat, gedateerd 1743, komen twaalf
molens voor: die op het Overschiesche Plein bij de Overschiesche Poort, een op de
Broersvest bij de Lange Kerkstraat, een bij de Rotterdamsche Poort, een tegenover
de tegenwoordige Oranjestraat, drie op de Westvest, twee op de Noordvest en drie
op het Nieuwwerk: van dit twaalftal waren negen korenmolens. In 1770 zijn er
volgens de kaart van BOL-ES elf windkorenmolens, van welke de „Steene molen" bij
de Rotterdamsche Poort wellicht reeds buiten gebruik was; hij werd vervangen door
„de Meyboom" en zooals vermeld is in 1779 afgebroken. In 1778 zijn er volgens
JAN HEY, die in een gedicht, getiteldDe aangroei der Stad Schiedam met derzelver
voornaamste gebouwen en andere merkwaardigheden in Verzen(!) geschetst, zijn vader
stad tracht te verheerlijken, eveneens elf korenmolens, terwijl de twaalfde ,,de Eendragt"
aan de Broersvest over het Heerenpad in aanbouw was. Sinds zijn op de Noordvest
nog gebouwd twee molens ,,de Vrijheid" en ,,de Palmboom" (,,de Noordmolen" werd
in het begin van de negentiende eeuw herbouwd), op de Broersvest „de Washington"
en „de Batavier" en aan het begip van den Buitenhavenweg de zooeven genoemde
Bakkersmolen „de Meyboom", nog bekend als vroegere politiepost, doch onlangs
verwijderd in verband met den bouw van de nieuwe Koemarktbrug.
Onder al deze op het eind van de achttiende eeuw tot stand gebrachte molens
komt ook voor „de Walvisch", een der jongste Schiedamsche molens, welker stichting
wij in staat zijn na (e gaan.
In de resolutiën van de Vroedschap van 16 December 1793 lezen wij dat was
ingekomen: „eeh request van een aantal koornwynbranders binnen deze Stad, ver
zoekende om aldaar vermelde redenen dat -hun gepermitteerd *zou worden binnen deze
Stad een nieuwe steene windkoornmolen te mogen'opbouwen."
Nog voordat dit college de zaak in behandeling had kunpen nemen, waarvoor
natuurlijk een voor-onderzoek, dat tijd vereischte, noodig was, kwam 3 Februari 1794
bij de Vroedschap in een rekest van den eigenaar van den bakkersmolen „de Meyboom",
FOP VAN DER Tak, verzoekende „als plaats voor de nieuw te bouwen molen niet in
aanmerking te doen komen de stadsgrond tusschen zijn molen en de molen „de Eendragt",
noch zoodanige grond, welke hem voor deszelfs molen tot hinder zoude kunnen ver
strekken".
Inderdaad, het werd moeilijk binnen de wallen en vesten der stad nog een plaats
te vinden voor weer een nieuwen molen.
24 Februari werden de rekesten in het college der gecommitteerden behandeld
en „is, na ingenomen consideratien van Deeken en Hoofdlieden van het Koorn-
wynbrandersgilde mitsgaders van den Stadsarchitect en na gedaane inspectie in loco,
goedgevonden en verstaan aan de Vroedschap te rapporteeren, dat het hun uit de
vergelijking van het getal' der thans stookende ketels en de in deezen jaare nieuw aan
te bouwen branderyen met hét getal der mölenportien althans binnen deeze stad zynde,
wel genoegzaam was gebleken, dat er om allen den branderyen te kunnen gerieven,
eene nieuwe koornwindmolen nodig zoude weesen".
Naar ons oordeel, die weten dat deze fraaie molen voor Schiedam behouden
zal blijven, had geen betere plek aan de Westvest vóór de Walvischsteeg door
de magistraat kunnen zijn uitgekozen.