DE MOLEN „DE WALVISCH' VOOR SCHIEDAM BEHOUDEN.
Voor den wandelaar, die een driekwart eeuw geleden zich van Rotterdam, Overschie
of Vlaardingen naar Schiedam begaf, was de aanblik van de silhouet van laatst
genoemde stad wel heel verschillend van die van tegenwoordig. Een kring van vroolijk
gewiekte windmolens omringde het toen nog zoo kleine stadsgebied, die in twee vrijwel
gelijkmatige rijen, met hier en daar een uitlooper, in hoofdrichting van Noord naar
Zuid liepen. Het waren er vele; een hoogbejaard inwoner van Schiedam wist me er
22 binnen de vesten of even daarbuiten op te noemen, waarvan 17 zoogenaamde
brandersmolens waren, die hij in vol bedrijf had gekend of waarvan hij van hooren
zeggen wist, dat zij hadden bestaan, maar door brand of het in gebruik komen van
door stoomkracht bev/ogen molens waren verdwenen. Van al die ranke gevaarten is
er op het oogenblik nog een viertal over, waarvan maar een of twee nog in bedrijf
zijn, en verder een enkele ontwiekte romp, die dienst doet als onooglijk en de omgeving
ontsierend pakhuis.
Nu de ..Hollandsche Molen", Vereeniging tot behoud van molens in Nederland,
gevestigd te Amsterdam, „de Walvisch" aangekocht heeft, lijkt het dienstig iets omtrent
de Schiedamsche molens mede te deelen.
Schiedam heeft, zooals ten allen tijde elke stad of dorp, eveneens zijn molen of
molens bezeten voor het malen van het broodkoren. Reeds in 1355 lezen wij, dat de
regeerende vorst een aantal morgen land binnen Schiedam gelegen, langs de Schie,
aan Schiedam verkoopt, met bepaling, dat CLAYS SCONAERT daarop zijn molenwerf
zal hebben. In 1383 wordt een molenterrein, hoogstwaarschijnlijk het zooeven genoemde,
met de stad geruild voor een stukje land aan de havenzijde van de Rotterdamsche poort.
Deze molen, in later tijd „de Steene molen" genoemd, allicht omdat hij de eerste molen
was, die van steen was opgetrokken, nog vermeld op de kaart van BOL-ES van 1770,
werd reeds in 1779 gesloopt en de vrijgekomen molenwerf in 1780 door de stad
gekocht voor vergrooting van de Koemarkt.
Op de kaart van JACOB VAN DEVENTER, gemaakt in het midden van de
zestiende eeuw op last van KAREL V, komen twee molens voor; de een boven
vermeld, bij de Rotterdamsche poort*en de andere tegenover de St. Annazusterstraat,
waar nog op het Noordmolenplein „de Noordmolen" staat.
De kaart van DE GHEYN van 1598 vermeldt de in 1580 door DlRK MEEUSSEN,
molenaar van Delft gebouwde „Westmolen" aan de toen zoogenaamde Nieuwe Vest,
tegenover de Westmolenstraat. Bovendien vindt men op die kaart, even buiten de
Kethelpoort, die halverwege in de stadsvest gebouwd stond, de Clopmolen. Volledigheids
halve zij nog vermeld, dat de zestiende eeuw een nieuwigheid voor Schiedam bracht
op het gebied van molens, n.1. „omtrent de Vlaardinger poort een papiermolen door
waterkracht gedreven"; spoedig dreigden moeilijkheden met Delfland; de molen werd
verbouwd tot korenmolen, maar in 1601 werd den eigenaar gelast het begonnen werk
af te breken en „het recht om ter plaatse een koren- of oliemolen te bouwen werd
gereserveerd ten behoeven van de stede". Toch hooren wij nog in 1788 van een
waterkorenmolen aan de Vlaardingerstraat, die de stad ten allen tijde kan naasten
voor de te taxeeren waarde.
De zeventiende eeuw bracht in langzaam tempo de industrie van het brandewijn-
stoken eerst tegen het einde dier eeuw werd het een bedrijf van beteekenis voor
Schiedam. In de achttiende nam het aantal branderijen en daarmede het getal molens
toe. Aanvragen kwamen in bij het stadsbestuur tot het bouwen van molens op het