J meesters zijn geweest, evenals tal van andere kunstenaars, waarvan er meerderen "in staat waren dergelijke gebouwen als de hier bedoelde gevel te ontwerpen. Deze ontwerpers behoefden wat kennis betreft volstrekt niet onder te doen voor He in Holland bekende bouwmeesters. Door het ontbreken van archief-onderzoek op dit terrein is van deze 'hier veel minder bekend» dan van de Hollandsche bouwmeesters. De heer WEISSMAN uitte zich in zijn schrijven over de gedachte dat de stijl van HENDRIK DE KEYSER door PlETER ADRIAANSZ naar het Noorden zou zijn over gebracht veel voorzichtiger dan de heer VISSER in zijn artikel in „het Handelsblad". In mijn artikel in „Buiten" kwam ik dan ook op tegen de uiting van den heer WEISSMAN, zooals deze door de heer VISSER werd gepubliceerd en welke hij zonder nader onderzoek in zekerder termen overneemt. i De hoofdzaak is, dat ik er de aandacht op vestig, dat het bewijs niet geleverd is en dat er evenmin zekerheid "is dat PlETER ADRIAANSZ de ontwerper is als dat CLAUDE DE FONTAINE de opdrachtgever is. Het is gemakkelijk om zijn vermoedens op dergelijke wijze mede te deelen, doch het gevaar is groot, dat deze waarschijnlijkheden spoedig als waarheid worden ver kondigd en als vaststaand aangenomen. Op deze wijze komen de onjuiste gegevens, die er over talrijke bouwwerken bestaan, in omloop. Met den heer VISSER ben ik het volkomen eens dat een knap architect hier fde ontwerper is geweest. Zekerheid dat deze niet schuilt onder een van de drie door mej. VlSSCHER in haar artikel genoemde bemiddelaars, meester-timmerlieden en metselaars, is er echter'niet. Bij onderzoek is gebleken dat de twee eerstgenoemden niet voorkomen in het gildeboek van de meester-metselaars en steenhouwers en de derde pas in 1637 meester wordt. Een nader onderzoek naar de' in het archief in deze jaren voorkomende bouwmeesters zou misschien wat meerdere zekerheid op dit punt 'kunnen brengen. Op de door den heer VISSER geuitte vraag, als PlETER ADRIAANSZ VAN SEXBIERUM niet de ontwerper van de gevel aan de St. Jac'obstraat zou zijn, wie het dan wel geweest kan zijn zou ik willen antwoordenéén der talrijke kunstenaars die in deze periode op Frieslands bodem die fraaie stinsen, woningen en openbare gebouwen met hun talrijke verzorgde interieurs en onderdeelen hebben gesticht, welke ons helaas alleen uit de afbeeldingen nog bekend zijn, of één die ons de fraaie Renaissance kerkinterieurs heeft nagelaten welke op vele plaatsen nog aanwezig zijn. De meening van den heer VISSER over de nieuwe pui welke onder genoemden gevel, volgens de gepubliceerde teekening zou worden aangebracht, deel ik :niet. Naar aanleiding van de subsidie aanvraag voor de restauratie schreef ik een'artikel in de „Leeuwarder Courant" en het „Leeuwarder Nieuwsblad", waarin ik aandrong op het verleenen van steun, mits het plan zoodanig werd gewijzigd dat de gevel zooveel mogelijk in zijn vroegeren toestand werd teruggebracht. De nieuwe aangebrachte pui vertoont tot mijn spijt een vormgeving welke slecht bij het in den vroegeren toestand teruggebrachte boven gedeelte aansluit. i Leeuwarden. 5 G. J. VEENSTRA, architect. Bovenstaand betoog brengt de vraag, ,wie de ontwerper was van het huis St. Jacobstraat 13 te Leeuwarden, geen stap nader tot hare beantwoording. Dat als aan ieder ook aan den heer VEENSTRA „de liefde tot zijn land" is aangeboren blijkt intusschen wel uit zijn veronderstelling, dat HENDRICK DE KEYSER feitelijk een navolger was van den te Leeuwarden geboren VREDEMAN DE VRIES, die dan ook de Friesche architecten zou hebben geïnspireerd.

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschut - Tijdschrift 1924-2022 | 1929 | | pagina 11