seriand om van de Slavische landen niet te spreken prachtige boekwerken met
fraai gekleurde platen het licht deden zien, daar is het voor Nederland, dat meer dan
welk ander land ter wereld een renommée heeft ten opzichte van zijn nationale
costuum, een plicht thans den achterstand op dit gebied in te halen. Niet in de
uitgave van een aardig geïllustreerd populair boekwerk, maar „in het doen beschrijven
en afbeelden van de Nederlandsche Nationale Kleederdrachten", naar den geest als
Th. MOLKENBOER dat zich gedacht heeft. Destijds was er reeds een comité gevormd
en het Provinciaal Utrechtsch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen heeft
in 1919 reeds voor 5 jaar een subsidie van f 200 'sjaars toegezegd voor dit
doel, mits de benoodigde f30.000 bijeengebracht zouden zijn. Ook de Nederlandsche
Regeering stelde, na advies ingewonnen te hebben bij de Koninklijke Academie van
Wetenschappen, een subsidie in uitzicht van f 6000 voor een serieuze studie der
Nederlandsche kleederdrachten, welke mede door den oorlog en den watersnood snel
dreigden te verdwijnen. Het overlijden van den bewerker, den heer Th. MOLKENBOER,
deed dit plan in duigen vallen en de'door hem verzamelde gegevens, teekeningen en
foto's kwamen in het bezit van het Nederlandsch Openluchtmuseum te Arnhem. Doch
het bleken nog maar zeer voorloopige notities te zijn en ook het platenmateriaal was
nog maar zeer onvoldoende voor een werkelijk- waardevol werk.
Nu inderdaad door de drooglegging de belangrijkste nationale kleederdrachten
onherroepelijk ten doode zijn opgeschreven en de nieuwere onderzoekingen op het
gebied der „Trachtenkunde" mij de overtuiging hebben geschonken, dat wij in onze
Urker, Marker en Zeeuwsche eiland-drachten (ook deze laatste verdwijnen blijkens
ingestelde enquêtes van het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen) een cultuur
monument van zeer groote beteekenis hebben te zien, hoop ik dat deze regelen en de
vertooning mijner Zuiderzeefilm bij de autoriteiten het besef zullen wekken, dat hier
ten spoedigste een registreerende en inventariseerende arbeid verricht dient te worden,
welke in later jaren nimmer meer die resultaten zal kunnen hebben, welke daarvan
thans nog met medewerking der bevolkingen van diverse kleederdracht-centra te
verwachten zijn.
Het komt mij voor, dat er ook op dit gebied voor „Heemschut" een taak is te
vervullen, in het bevorderen van een dergelijke uitgave, opdat hier geen materiaal
verloren gaat onopgemerkt en onbegrepen dat voor de kennis van ons volk en
in het bijzonder onzer Zuiderzeekust- en eilandbevolking van onschatbare waarde zal
blijken te zijn.
Wat hier gezegd is ten opzichte van de weinige belangstelling, die aan de Marker
kleederdracht is gewijd (op vreemdelingen-industrie berekende uitgaven sluit ik hier
natuurlijk uit) kan ook gelden voor de Marker woningen. Ook deze zullen verdwijnen
en het oorspronkelijke type is op een enkel exemplaar na, reeds verdwenen ten gevolge
van brand en watersnood. Straks, wanneer Marken „aan den vasten wal zit", zullen
electrischlicht en rioleering de zegeningen van de hygiëne op het eiland brengen,
maar tevens zullen zij er' rooven de intimiteit van de pronkkamers en de stille
genoegelijkheid van de laag-gezolderde geel-blauw geverfde interieurs. Het zacht-warme
schijnsel van de petroleum-lamp, dat nog maar betrekkelijk kort de walmende flakkering
van het bijna prae-historische kolderlampje vervangen heeft, zal overgaan in de felle
straling van het electrische licht. Schril en onmeedoogend zal het de waardeloosheid
aan de kaak stellen van vele prullaria, die in een naïeve pronkzucht aan de muren
opgehangen zijn maar die om de rol, welke zij gespeeld hebben, of die zij ten deele
nog spelen in het huiselijk leven, als 't ware een actief aandeel nemen in het alle-