Men mag veronderstellen, dat het spreekwoord, het is den Moriaan gewasschen
niet door de boöheeren is uitgevonden, want immers als zij een tijdlang in hun hut
verblijf hadden gehouden bij hun rookende turfvuren, zonder dat deze rook zich uit
een schoorsteen kon verwijderen, zullen zij er uitgezien hebben als Mooren, terwijl
een daarna hardhandig met groene zeep en nog vroeger met klei toegediend bad, hun
aangezichten weer deed glimmen als een spiegel. Men beweert dat deze protestantsche
kluizenaars zich zeer veel onledig hebben gehouden met het lezen van godgeleerde
werken, doch het wil mij toeschijnen dat grootendeels de boöheeren, althans in vroege
tijden de leeskunst niet dermate zullen hebben verstaan, dat ze in hun rookende holen
hieraan veel hebben gedaan. Wel staat het vast dat de beheerders der verschillende
boöen, als goede buren dikwijls in de avondschemering bij elkander kwamen praten
en hun brijpotjes gezamenlijk in een der boöen gingen koken en ledigen, terwijl onder
al die bedrijven met de bijgeloovigheid der Middeleeuwen soms zulke griezelige spook
geschiedenissen werden verteld, dat de een den ander gewapend met een ouden tromp-
lader weer veilig in zijn bedsteden moest brengen. Daags was het echter werken, op
de belt, een plaats voor de boö werd het vee bijeen gejaagd om „opgebonden" gestald
te kunnen worden. Men zegt dat voor dien tijd heel wat moeite aan het flink schoon
houden van het vee ten koste werd gelegd, wat ons niet al te waarschijnlijk lijkt
wanneer we letten op de wijze waarop thans nog bepaalde veehouders hun dieren
verzorgen. De belt werd omgeven door de zoogenaamde „berkendieck" terwijl het
„magien" het weideland aanduidde in de onmiddellijke nabijheid van de boö. Het
geheel is door een sloot omgeven en allerlei houtgewas geeft aan een en ander een
aardig uiterlijk. Men vindt er berken, peppels,reiken, elzen en esschen. Het meubilair
in het woongedeelte bestond uit een „kaste" een „spinde" een tafel en bank of stoel.
Aan den wand hangt de tuitlamp en zonder schouw is een open haardvuur aangebracht,
waarboven een hangijzer. Men deelt mede, dat deze boölanden goeddeels voor zeer
kleine prijsjes van de Munstersche boeren zijn gekomen wier nazaten thans in de
Nieuw-Schoonebeeker bevolking zijn terug te vinden. Inderdaad is de geaardheid van
de Nieuw-Schoonebeeker bevolking in godsdienst, taal, zeden en gebruiken een geheel
andere dan die van de Oud-Schoonebeekers. Defeerstgenoemden zijn Roomsch-Katholiek,
terwijl de laatsten gelijk de bewoners van de Graafschap Bentheim, Protestant zijn.
In de laatste jaren bestonden nog de Eisen' boö, de Elzings boö, de Hanken boö,
de Hekmans boöen, de Wilms boö. De drie eerstgenoemde zijn echter reeds verdwenen
en de laatste heeft door restauratie" in meer modernen stijl niet meer al de kenmerken
van het oude behouden. Ook aan de overzijde in Pruisen zijn de boöen, of opgeruimd
of zoodanig veranderd, dat men ze niet meer als boö terug kent. Wij verheugen er ons
over dat dit laatste overblijfsel van een 16-eeuwsch landbouwbedrijf nog niet geheel
aller aandacht ontgaat. Zoo kwam de Commissaris der Koningin Mr. J. T. LINTHORST
HOMAN, door een bezoek aan de boöen ons- bewijzen, dat hoe ook de vooruitgang
van de provincie hem bijna rustloos bezig houdt, zijn Drentsche hart de liefde voor
het oude niet loslaat en dank zij het bezoek van Dr. VAN GIFFEN, directeur van het
Biologisch-Archaeologisch Instituut der Rijksuniversiteit te Groningen mocht het ons
gelukken den Heer L. HEKMAN, eigenaar van de oudste boö, bereid te vinden het,
bij de boö behoorende Gotische kastje en de spinde te laten restaureeren om dit weer
in de boö te plaatsen.
Toen een onzer grootste Oranjehelden overstak naar Engeland, om voor de vrij
heden van het Engelsche volk en het evenwicht van Europa zijn leven te wagen,
aldus in 1688 zat daar een eenvoudige schrijnwerker het zoo even bedoelde kastje te