DE BOO EN BOOHEER.
u van meer dan een zijde pogingen worden aangewend om het oude Hanover-
aansche stroompje genaamd Schoonebeejcerdiep van zijn idyllische kronkelingen
en van zijn, voor een behoorlijken waterafvoer,, zoo hinderlijke krommingen te ontdoen,
nu er pogingen worden aangewend om de wijde vlakten, zoowel aan Hollandsche als
aan Duitsche zijde, de zegeningen van een ;behoorlijke ontwateringscultuur te doen
ondergaan, maar daarmede ook tevens een stpk ongerepte natuur geweld wordt aan
gedaan, wat het leven voor allerlei watervogejs, waaronder de roerdomp, vrijwel on
mogelijk zal maken, nu komt een gemengd gevoel van vreugde over de blijde toekomst
van een meer vruchtbaar bestaan voor den'zwoegenden kleinen landbouwer en een
weedom des harten over het daardoor te loo.r gaan van zoo menige herinnering aan
een oer-oud verleden ons overmeesteren.
Weer zal als dit pogen gelukt en de nood, van zooveel maatschappelijke gedrukten
doet het ons hopen, een stuk van onzen vaderlandschen bodem niet langer afgebakend
zijn door een wisselende sierlijke, kromme en slingerende lijn, maar zal de lineaal als
symbool der moderne, alles rechtlijnig afteeken'ende cultuur, ook hier een grens hebben
aan te duiden, welke ons nageslacht vervreemden zal van het langs natuurlijke ont
wikkeling gewordene.
De vele heuveltjes in het terrein, de met riet volgroeide plassen, ze zullen met
elkander gelijk worden gemaakt en het alles niyelleerende van onzen tijd zal weer veel
van de verschillen der vroegere eeuwen wegvagen.
Nog iets van dat oude is ons gebleven,-in de Saksische veehut, dateerend ver
moedelijk uit de 16e eeuw. De boö. j
Mocht al in den Spaanschen tijd de Schoonebeeker boeren in hun .vrijheid van
beweging worden belemmerd, doordat de commandant van het Spaansch garnizoen te
Coevorden zoo nu en dan de vereischte papieren weigerde voor het begaan van den
„pas" over de moerassige gronden, mochten soms muitende troepen langs het zooge
naamde Spanjaardpad, dat nog aanwijsbaar -js, de boerenhofsteden met hun geweld
bedreigen, rustig nochtans verbleef de boóheer met zijn vee in zijn hut. Het is een uit
eiken stijlen opgetrokken schuur, waarvan he| woongedeelte althans een wand bezit
die uit twijgen is gevlochten en daarna met klei en koemest werd bepleisterd. Met riet
gedekt en in tegenstelling met het gebruik in dje gewone Drentsche stallen zoo ingericht
dat het pad niet. voor, maar achter de koeiem-Joopt met aan weerszijden een „grup",
bestaat de hut uit twee gedeelten waarvan het eene voor verblijf van het vee en. het
andere als „woning" van den boöheer is besteipd.
Beter is het te schrijven, was bestemd, (want nog wel wordt de boö als veestal
benut,, maar de boöheer als zoodanig bestaat njet meer, nu door de betere wegen van
uit de boerderij de boö gemakkelijk is te bereiken- en de veiligheid het bewaken in den
nacht niet meer noodzakelijk maakt. Vroeger \yas dat geheel anders. In Nieuw-Schoone-
beek een uitgestrekte streek van 8 a 9 K.M. bestond in het geheel geen boerderij en
de landerijen, in die strook ter breedte van circa 500 a 1000 M. behoorden alle aan
Oud-Schoonebeeker eigenaren, die de gronden,«benutten door hün vee- er op te weiden
en die dan tevens dit vee in den wintertijd in de boöen lieten verzorgen.
Er zullen circa veertig a vijftig zulke Saksische veehutten in het tegenwoordige
Nieuw-Schoonebeek hebben gestaan, aangezienj elke „waarde", ter breedte van 200 M.
er tenminste één had. Naast iedere boö werd teen eenvoudige schuur getimmerd voor
het bergen van hooi en dergelijke. Het woongedeelte van de boö had nu niet bepaald,