troostelooze afzandingen tusschen Noordwijk en Katwijk, door het Domein toegestaan
men houdt bovendien zijn hart vast, dat de zee nog eens door het smalle, overgebleven
zandwalletje zal heenbreken. En het binnenduin in zijn heerlijkheid in deze dagen
tooide zich de bollenstreek in kleurenpracht, en natuurlijk verheugen wij ons over haar
welvaart en voorspoed. Maar wie zich de ontroerende schoonheid van Hollands
duinzoom nog uit vroegeren tijd herinnert, waarvan POTGIETER eenmaal zong
„O zoom des duinsdie de eigenaardigheden
Eens wilden wouds, door wilder zee bestreden
Aan weelde huwt, als slechts dit westersch Eden
ons biedt",
hij vindt zijne vreugde allerminst onvermengd. Onder de sterke bekoring van wat ons
nog rest van de lieflijkheid van Wassenaars binnenduin heeft de heer STRIJBOS ons
het vorig jaar gebracht, in eene voortreffelijke voordracht, die wij niet licht vergeten
zullen. Wij hebben ook niet veel dalen om te verhoogen, maar wij hebben onze
waterkommen en plassen van eene schoonheid zonder wederga, maar haar bedreigt de
meest prozaïsche ondergang dien de nuchterste verbeelding zich maar denken kande
aanplemping met het vuil en den afval onzer steden. Nog een poos en alles wat
kronkelend voortliep zal recht zijn geworden. Het kan niet anders, het verkeer per
auto, de grootste omwenteling onzer dagen, eischt ruimte en korte afstanden en heeft
geen tijd voor sentimenteele overpeinzingen óver intiem natuurschoon. Ook groeit de
geweldige menschenmassa al maar aan en barst de steden uit en bouwt hare kazernen-
wijken in al wijder ommekring en schreeuwt ook om ruimte. Hoe zou zij zich één
oogenblik kunnen bekommeren om wat zij vernietigt? Het is alles van de simpelste
eenvoudigheid. 1
Doch gij begint te verlangen naar den'beloofden blijder toon. Het zal mij niet
moeielijk vallen dien aan te slaan. Reeds aanstonds, omdat wij ons verheugen over
het wonder dat er nog zooveel behouden bleef. Leuvenumsche bosschen, Naarderplassen
en Oisterwijksche vennen, broedplaats en duinpan, kerken en huizen, gered van den
ondergang, getuigen wat geestdriftige samenwerking en blijde offervaardigheid vermogen.
En dan, met het gevaar groeit ook het verweer. Ik zal niet zeggen, dat wij de gansche
openbare meening reeds achter ons hebben. Te velen zien in ons streven nog niet
anders dan het hardnekkig maar vruchteloos tegenhouden van wat de Nieuwe Tijd
(andere afgodvraagt en eischen mageen soort van steriele, zeurderige overaandoen-
lijkheid, die wat komen moet niet kan stuiten en nu in jeremiëeren haar wellust vindt.
Maar het aantal groeit toch zienderoogen van3wie inzien, dat wij een groot nationaal
belang dienen, wanneer wij schoonheid van natuur en kunst trachten te bewaren voor
het nageslacht. Men is wakker geworden en waakzaam. Men blaast alarm van de
tinnen als de vijand de stad besluipen wil, te?wijl hij vroeger de poorten open en de
wachters slapende vond. Er is minder overrompeling en sneller gewekte onrust. In de
Kamers stelt men den ministers vragen en ook'- op dit punt mag de heer HENRI POLAK
aanspraak maken op onze warme dankbaarheid, die hem trouwens toch reeds verzekerd
is. Hoevelen beijveren zich om kennis van de natuur en de kunst aan te brengen. En
waar kennis is daar bloeit ook de genegenheid. Op het zoo gelukkig aangegeven
voetspoor door gidsen als Dr. JAC. P. THIJSSE of RlNKE TOLMAN vertellen nu velen
van vogel- en plantenwereld in hunne omgeving en wij danken hen voor hun nuttig
werk. De noodlottige ontbossching van ons land blijft dreigen, maar ons Boschbeheer
kunnen wij slechts roemen en de boomplantdLgen der scholen nemen toe. Ontsiering