M
ol
MAANDBLAD VAN DEN BOND HEEMSCHUT
F
VANNE. 1860/62
savanne ligt verlaten
vassen overwoekerd,
leeraar der gemeente
loven (de oudste aan
de namen gebeiteld
§sta, De Mattos,
|)UDSCHANS DENTZ,
irengen, noodig voor
^pen zoowel joden als
ederland, Suriname,
jpe heer OUDSCHANS
onlangs een aardig,
'ortugeesch-Joodsche
msterdam, MENNO
oorden over willen
§numenten ook in de
lient.
L. Knappert.
SECRETARIAAT: SINGEL 119, AMSTERDAM. - TELEFOON 46586
5DE JAARGANG MEI 1928 No. 5
OPENINGSWOORD VAN DEN VOORZITTER TER ALGEMEENE
VERGADERING, GEHOUDEN 12 MEI 1928 OP „FRANKENDAAL"
IN DE WATERGRAAFSMEER.
In deze bekoorlijke en merkwaardige omgeving, ons voor de jaarvergadering zoo
heusch afgestaan, heet ik U allen van harte welkom. Het is aangenaam en
bemoedigend te zamen te zijn met gelijkgezinden ten opzichte van de groote belangen
die wij voorstaan, en de kleinmoedigen onder ons, die soms benauwd worden door
twijfel aan ons welslagen, kunnen zich hier opbeuren aan de geestdrift en het geloof
der krachtiger naturen. Gij verwacht van mij geen relaas van wat Heemschut in het
afgeloopen jaar heeft gedaan: het jaarverslag van onzen secretaris zal U daarvan
met nauwkeurigheid verhalen. En het zal gewagen van overwinning en nederlaag, van
behoud en ondergang, van juichen en klagen juist dus van die wisseling van
stemmingen, die wij allen zoo goed kennen, wanneer wij den loop der dingen rondom
ons aanzien. Los laten ze ons nooit. Er is maar weinig, waarvan wij zóó vervuld zijn
als van de bedreigde schoonheid der ongerepte natuur, die wij liefhebben met ons
gansche hart en "vereeren, gelijk de schoonheid van die kunst der vaderen, die onze
steden zoo gul en wonderbaar heeft versierd met pronk en praal van levend marmer
en sprekende steenen. Van dag tot dag gaan die stemmingen op en neer als het kwik
in de thermometer al naar mate van de berichten die ons bereikenzoo spreek ik dan
ook heden in mineur en in majeur. Het behoud van natuur- en stadsschoonheid geen
mensch zal er voor zijn genoegen zijn hart aan verpanden, omdat wat wij najagen
tegen enkele der machtigste factoren in onze samenleving ingaat. Het bekende woord
van CATO den ouden, waarmede hij herhaaldelijk zijne redevoeringen irn den Senaat
besloot, „voor het overige ben ik van oordeel dat Carthago dient verwoest te worden"
klinkt thans als- een door de' tijdsomstandigheden met grimmigheid genomen besluit:
„dat de natuur moet verwoest worden". Alsof er geen plaats meer voor haar is en
geen tijd. Alsof zij verouderd is1 en in onze wereld' niet meer thuis. Het vonnis der
groote dieren' schijnt geVeld. Onlangs viel te New-York een Nobrsch schip binnen
'avenhage.
M
r~'
fparu!
B