der stadskas verkocht, waardoor er slechts twee klokken overbleven, 'n,l. de reeds
genoemde van 1550 en een kleinere van 1622, dienende voor het halfuurslag. Het
opschrift dezer laatste klok luidt: ,,Soli Deo Gloria - MlCHAEL BlIRGERHUYS - me
fecit anno dni. 1622" dan volgen de namen der twee burgemeesters, der vier thesau-
rieren en van den secretaris dier functionarissen. Ook deze klok draagt het wapen
van Zierikzee, vastgehouden door twee meerminnen en er onder de letters S. P. Q. Z.
In 1666 vindt men vermeld, dat de Zuidhavenpoort tot wederopzeggens ter
bewoning werd gegeven.
In 1764 werden eenige herstellingen door den metselaar CHRISTIAAN VAN ZOOM
aan de poort verricht, wat toen f510 kostte en in 1774 en 1779 werd het buiten
muurwerk aan de Oost-, Zuid- en Westzijde geheel vernieuwd.
Nadat sedert Februari 1795 hier 800 man Fransche troepen in garnizoen waren
aangekomen, werd de Zuidhavenpoort tot een militaire provoost gebruikt. Op Zondag
avond 6 September 1795 zagen twee Fransche gevangenen kans te ontsnappen, nadat
zij in het vertrek waar zij gezeten hadden, brand hadden gesticht, welke door de
brandspuiten snel gebluscht werd. Bij een sprong uit een venster brak een der vluchte
lingen een been en werd gevat: de ander ontsnapte. Op de eerste verdieping der
poort zijn nog de sporen van dezen brand aan het houtwerk te zien.
Werd in 1811 onze poort „Porte impériale" genoemd, zij was ook in den nacht
van 7 op 8 December 1813 getuige van den uittocht der Franschen, die zich ver
drongen om door haar een goed heenkomen te zoeken.
Gedurende den verderen loop der 19e eeuw onderging onze poort geenerlei
veranderingen; slechts werd het op het dak staand torentje in 1858 geheel vernieuwd.
Ook is indertijd een bliksemafleider aangebracht.
Bezien we de poort uitwendig, dan blijkt het massieve vierkante gebouw van
baksteen te zijn opgetrokken. De Noordzijde is nog van de oude steen van groot
formaat en bevat ter hoogte van de vierde verdieping een tandlijst.
Vóór de herstelling van 1774.1779 waren de hoeksteenen van natuursteen en
evenzoo de banden waarop de uitspringende hoektorens schijnen te rusten. Bij die
vernieuwing is de natuursteen op de meest willekeurige wijze gebruikt, en, waarschijnlijk
toen de voorraad op was, eenvoudig weggelaten. De vier aan de hóeken uitgebouwde
ronde torens dragen aan de stadszijde hooge achtkante spitsjes en aan de landzijde
zeskante.
De poortdoorgang vertoont een spitsboog en is overdekt met een dubbel kruis
gewelf met afgeschuinde ribben.
Men bezoekt het gebouw langs een wenteltrap in een vierkanten traptoren aan
den Noordwesthoek, waarmede men -de eerste verdieping bereikt. Hier bevindt zich
een eenvoudige schoorsteen in de dikte van den muur en een met een buitengewoon
zware eikenhouten deur afgesloten provoost, weleer voor gestrafte schutters bestemd,
doch toen haast nooit gebruikt.
Op de derde verdieping staat het uurwerk en zijn de hoektorentjes toegankelijk,
terwijl op de vierde of hoogste verdieping de muur, die tot hier een dikte van ruim
een Meter heeft, in een borstwering of weergang tot onder het dak eindigt. In deze
borstwering treft men aan de Noordzijde nog vier vensters en dichtgemetselde schiet
gaten aan, ongetwijfeld behoorende tot den ouden bouw.
Gedurende den loop der 19e eeuw, toen de poort scheuren begon te vertoonen,
werd zij door vele ijzeren ankers versterkt.
Dat die scheuren in het muurwerk zich voordeden, was waarlijk niet te verwonderen