NATUURBESCHERMING. In de „Nieuwe Rotterdamsche Courant" verscheen een serie au-rez-de-chaussée- artikelen, „Den boer op" genaamd. iHoewel 't nu niet direct onze gewoonte is met schaar en plakpot te redactionneeren, moet 't nu eens gebeuren op gevaar af, dat meneer Onder de Menschen, die den boer opging, boos wordt. Meneer Onder de Menschen dan had 't te kwaad gekregen met de natuurbeschermers, die vonden, dat ontginning nuttig en mooi was, doch niet altijd in alle opzichten verantwoord. Er moest ook eens ergens een brokje natuur overblijven zooals Onze Lieve Heer 't heeft nagelaten. Toen kwam de heer C. J. G. SlSSINGH, de houtvester der Ned. Heide Mij. een brief schrijven aldus: Ik heb er van gelezen, hoe u in nauwer contact zijt gekomen met de natuurbeschermers, de malle- meulentjes-mannen. En toen u nu Zondagmorgen begon met den boer op te gaan, toen dacht ik, wat jammer, dat de heer O. D. M. hier nu nog niet eens een week-end is geweest, want ik had hem nog zoo graag wat van onze binnenlanden willen laten zien. Van 't mooie, dat er zoo hier en daar nog te vinden is. Misschien had ik hem dan kunnen overtuigen, dat we met al ons geploeter er heel vaak „neffen broajen", maar toch ook heel vaak de embryo's kunnen laten zien van toekomstig natuurschoon Ik zou dan met hem ook eens zijn gegaan naar zoo'n keuter hier in de omgeving, waar zoo'n stuk of vier, vijf volwassen kinderen thuis zitten, en waar maar twee mogelijkheden voor hen bestaanof naar de fabrieken in de stad, of oud worden, en bij elkaar blijven hokken, en zich wijs maken, dat een kuisch leven, een leven van onthouding, te zijner tijd ook zijn belooning wel zal vinden. En dan had ik hem een brok hei willen laten zien, een eindeloos vlakke hei met enkele groote vennen er in, waar een vijf-en- zeventig boerderijen, en flinke, gebouwd zouden kunnen worden, en een honderd gezinnen zoo maar direct hun werk en hun brood zouden kunnen vinden'. Ik was met hem naar het kerkdorpje, dat er tegen die hei aanligt, gegaan, een der heel weinige parochies, waar de menschen nog nooit een auto hebben gezien, omdat er geen harde wegen heen voeren. Als we onzen meester hadden meegenomen, zouden we er even gedroomd hebben. Want hij zou gesproken hebben van den tijd toen het er hier foch heel anders uitzag dan nu, of liever, toen debeteekenis van het dorpje heel anders was dan nu. Toen KAREL DE KALE hier zijn burcht had, de Nedersael, en het wellicht hier was, dat de giftbrief, waarbij het graafschap Holland is gesticht, werd afgegeven. Ik zou dan hebben gevraagd: wat moeten we nu doen? Moeten we nu dit dorpje hier laten voortbestaan in zijn tegenwoordigen toestand, bewaren het, zooals 't is, en die mooie hei eveneens. Want werkelijk, het is er een echt mooie Brabantsche hei. Zullen we die ook bewaren, of zullen we die hei ontginnen, er een harden weg door leggen naar 't dorpje, en dit zoo opnemen in onze gemeenschap? De meiden zullen er dan, als de tijd er is. moeders kuhnen worden. Zij behoeven dan niet langer wat van de vrouw is op te binden, te laten verdrogen en te laten verschrompelen. En de jongens, ze behoeven zich niet tot hun ouderdom in d'r bed rond fe wentelen, maar mogen, als de tijd er is, een meid nemen, een gezin stichten, en trachten ook een beetje geluk te veroveren. Meneer O. D. M., lost u dit probleem eens op. Wat moeten we doen? Gevoelt u hoe hachelijk het is wanneer de natuurbeschermers-uit-liefhebberij hun neus hierin steken? Mij dunkt, er is maar één wegde buitenmenschen moeten zelf hun eigen zaak behandelen. Ontwik keling, beschaving, kunst, schoonheidsgevoel, die moeten ook onzen boeren zijn bij te brengen, 't Zijn toch óók menschen, en nog wel de menschen, die reeds zoo heel veel hebben geleverdde eersten en besten op velerlei gebied in de niet-boeren-maatschappij. Hoeveel intellect is er in deze streken uit de boerenwereld bijvoorbeeld niet overgegaan naar de katholieke geestelijke wereld? Dat intellect is er, dat staat wel vast. Hoe ik me zoo'n ontwikkeling denk, daarover niet meer. Alleen nog dit, het probleemhoe krijg ik den buiten in harmonie met den modernen mensch? dat probleem is niet op te lossen door „bewaren" waar door bovendien anderen verhinderd wordt om te maken, te scheppen, te wroeten. Gelukkig is dit ver hinderen maar persoonlijk onaangenaam, want het is slechts tijdelijk. De menschen nemen er nu eenmaal geen genoegen mee opgeborgen te worden in een museum. Vóór me hangt een ets van SCHOTEL: de Potstal. Moet nu de potstal, omdat hij zoo schilderachtig is, een vereeniging tot behoud van den potstal doen ontstaan, dan mag ik lijden, dat men die zaak toch eens wat anders aanpakt en de theoretische natuurbeschermers op hun beurt in zoo'n keuterijtje het 'bedrijf laat uitoefenen. Want als zij aan den lijve gevoelen wat het is, om maar steeds in 't onreine om te wroeten nooit verder te komen, en niet voor hun veertigste jaar te kunnen trouwen, dan denk ik, dat zij toch ook nog wel eens tot andere gedachten zullen komen- Ik kan me denken, dat iemand een mensch liever ziet vallen dan een eik, maar aan wie zoo denken moeten we toch niet de leiding geven

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschut - Tijdschrift 1924-2022 | 1927 | | pagina 4