O, besefte toch ieder Arnhemmer voldoende wat op het spel staat, beseften toch
allen, stadgenooten en autoriteiten, van wie de beslissing af kan hangen, het kostelijke
van een bezit als de LouwersgrachtOf moeten de vreemdelingen 't U vertellen,
opdat ge er gevoelig voor wordt? Hebt gij U eigenlijk wel ooit geheel van haar
poëzie laten doordringen?
Waarlijk, ge kunt haar bekoring niet ondergaan als ge er, met anderen babbelend
over koetjes en kalfjes, langs wandelt, gij kunt haar niet schatten, als ge in een auto
of op een fiets er langs vliegt!
Richt Uw blik naar het Z., als ge'op de „IJzeren brug" staat, en ge ziet de gracht
met haar omlijsting van groen in volle schoonheid. Op den hoogen oever rechts volgen
twee rijen statige hooge iepen in bevallige lijn den rand van den vijver. In de lente
is het een lust te zien, hoe het jonge groen met zijn bekoorlijke frischheid en kleur
zich schuchter gaat afteekenen op de talrijke takken; 'szomers is de aanblik van die
zwaar begroeide iepen alleen al een heerlijkheid. Aan den overkant, waar een aardig
laantje den lagen oever volgt, buigen oude boomen zich over het water, als spiegelden
zij zich. Eenige huizen schuilen achter het gebladerte van groot en klein geboomte,
terwijl op den achtergrond de hooge boomen van den Eusebiusbuitensingel de huizen
van dien singel geheel aan 't oog onttrekken.
Zie vóór links, tegenover den ingang van de Boulevard het kleine eilandje, het
pronkjuweel van de gracht, gelegen in een der bochten van de vroegere bolwerken,
het eilandje, dat het oog verrukt door zijn weelderige en veelkleurige plantengroei en
bloemenrijkdomwaterdieren en vogels hebben er het rijk alleen; de mensch kan er
niet komen.
Hoe voordeelig komt de schoonheid van de Louwersgracht uit onder verschillende
belichting! Op een mooien voorjaarsmorgen, als een zacht briesje zilverige rimpels
trekt over 't watervlak, slijpt de zon helle diamanten op de kuifjes der golven.
En hoe schoon droomt "de vijver op een stillen zomeravond! Door de hooge
kruinen der iepen vallen de gouden stralen der ondergaande zon; de lage oever,
gekeerd naar het nog lichtende Westen, wacht, in mijmering verzonken, den komenden
nacht af. Donkere plekken teekenen zich aif achter het eilandje; in de tuinen en op de
singels is het stil geworden, het groen der boomen gaat zich vereenzelvigen met het
diepe blauw van den nacht; zwijgend rust nu alles op den oever, en de donkere
contouren der boomen tooveren met hun gebladerte een schier ondoordringbaar decor,
als de geheimzinnige ingang van een of ander sprookjeswoud.
Tusschen de boomen aan den overkant trilt zachtkens hier en daar het zwakke
schijnsel van eenige lantaarns
O, vredig en lieflijk stuk natuur, zult ge, na jaren lang de stad gesierd en den
bewoners de weldaad van uw rust en schoonheid geschonken te hebben, nu als over
bodig weggegooid worden en opgeofferd aan de eischen van het verkeer? Bruggen-
commissie noch Staten zullen u sparen, met luchthartigheid heeft men elders uw vonnis
reeds geteekend: zal de Gemeente zelf ook tot uw dood besluiten?
Zal de Louwersgracht moeten vallen, omdat alléén maar één plan uitgewerkt is,
omdat „spoed betracht moet worden", omdat men in de Staten niets geeft om Arnhem's
stadsschoon? Moet de mooiste plek van Arnhem verdwijnen, omdat zijn inwoners
lijdzaam en onwetend waren? Zal ze verdwijnen, omdat het snelverkeer, dat even
gevaarlijk is (of er nu een paar auto's meer of minder over singels en pleinen gaan),
misschien gemakkelijker en een paar minuten vlugger onze stad doorvliegt bij het