V
y
Hl
MAANDBLAD VAN DEN BOND HEEMSCHUT
SECRETARIAAT: SINGEL 119, AMSTERDAM. - - TELEFOON 46586
4DE JAARGANG JUNI 1927 No. 6
OPENINGSWOORD VAN DEN VOORZITTER TER ALGEMEENE
VERGADERING GEHOUDEN 10 JUNI 1927 TE WASSENAAR.
M. H.
Ik heet U allen hartelijk welkom op onze vergadering, deze maal niet in eene
Amsterdamsche patricische huizing, maar te midden van de schoonheid dezer
bekoorlijke plek, in deze wel hard bedreigde maar nog niet gansch ontluisterde streek.
Het allereerste dat mij van het hart moet is de vertolking van ons aller droefheid
over de ramp, die ten tweede male in korten tijd een ander, nog schooner stuk van
ons vaderland geteisterd heeft. Wij treuren daarover als burgers van ons land en
meteen als wie de natuur zoo innig liefhebben. Wij treuren allermeest om de dooden,
dan om de vernieling van zooveel have en goed, doch daarna ook om de verwoesting
van zooveel heerlijke bosschen en statig, oud geboomte. Wel hard hebben zij het te
verantwoorden, door menschenhand voortdurend belaagd en geschonden, tegelijk, zooals
hier, door de ontembare, ontzaglijke natuurmachten ter neer geworpen en vernietigd.
Wat dan de mensch nog spaarde, daaraan bracht de natuur zelve den doodomgekeerd,
waar zij haar zegen spreidde maakt de mensch zich tot sloopersarbeid op. Ik denk aan
den Darthuizerberg, welks lot ons met groote zorg vervult.
Zoo worden wij dan wel telkens herinnerd, dat waakzaamheid geboden blijft.
Tegenover hoos en wervelstorm staan wij machteloos, tegenover menschelijke verniel
zucht helpt soms kloek verweer. Wanneer ik hier zoovelen vergaderd zie, die aan den
strijd voor natuur- en kunstschoonheid hun hart verpand hebben en onder wie er zijn
die in hun harnas slapen, dan vervult mij groote dankbaarheid voor die krachtige
strooming onzes tijds, die wil handhaven en bewaren wat de schat des ganschen
volks is. Zullen wij juichen over wat gered, of treuren om wat vernietigd werd? Des
eenen temperament is zwaarmoediger dan dat des anderen. Ik voor mij kan niet
wandelen te midden van woudreuzen als ook hier te Wassenaar ons nog in verrukking
brengen, zonder dat het mij is alsof ik in het ruischen van hun bladerkroon het afscheid
hoor: morituri te salutant, zij die sterven gaan groeten U. Dit is niet sentimenteel.
M
j=a
a
o