Mode? Neen, dat wil er bij ons ook niet in. Zóó waren onze voorouders niet. Trouwens, geenszins was deze wijze van gevelbekronen omstreeks 1600 in Haarlem onbekend. Beziet men den top van het „Proveniershuis", Groote Houtstraat 144, waarvan de gevel in 1592 werd gebouwd, dan heeft men daarvoor reeds een vrij sterk sprekend bewijs. Ook andere Haarlemsche gevels toonen een soortgelijke beëindiging, wij noemen Damstraat 13 van omstreeks 1600, Botermarkt 25 van 1610 en Gasthuisstraat 32 van 1612. Die top is wel echt en origineel. Wij meenen met gerustheid te mogen aannemen, dat de gevel van Spaarne 108 in hoofdzaak nog geheel den vorm bezit zooals de bouwmeester dien heeft ontworpen en in 1637 heeft doen uitvoeren. Wij zeggen „in hoofdzaak". Want er valt ook op veranderingen te wijzen. De geveltop met zijn trappen en vensters is zonder twijfel volkomen ongeschonden. Een fortuintje, want hoe hecht en sterk het metselwerk ook moge zijn, juist de trapgevel met zijn vele uitsteeksels bood aan regen, wind en zon alle gelegenheid om hun sloopenden invloed te doen gelden. Maar onze top, we zeiden het reeds, heeft glorierijk gedurende een drietal eeuwen weerstand weten te bieden aan die toch zoo beproefde sloopende krachten. Ook de zolder- en vlieringkozijnen, kloeke kruiskozijnen, zij zijn nog geheel intact gebleven. De kozijnen van de eerste verdieping staan nog nauwkeurig op hun oorspronkelijke plaats. Het zullen echter ooit óók kruiskozijnen zijn geweest. De kruisen zijn verdwenen en hebben plaats gemaakt voor een achttiende-eeuwsche roedeverdeeling. Wat hunne breedte betreft zijn de kozijnen van de benedenverdieping wel oorspronkelijk maar we achten het wel mogelijk, zelfs waarschijnlijk, dat de boven dorpels ooit een laag of wat metselwerk hooger hebben gelegen. De impostband onder de aanzetsteenen der bogen schijnt dit wel uit te wijzen. Dit wordt waarschijnlijker, wanneer men het arrangement vergelijkt met dat van de kozijnen der eerste verdieping. Zoo meenen we ook, dat de onderdorpels van de raamkozijnen vroeger belangrijk hooger, zelfs tot onder den eersten band van den gevel hebben gelegen, 't Waren waarschijnlijk ook kruiskozijnen, de natuursteenen banden en blokken in de penanten geven een vrij stellige aanwijzing in deze richting. Wie de afbeelding goed beziet zal het opvallen, dat de linkerkant van den gevel niet onbelangrijk afwijkt van den rechterkant. Vrij stellig is de gevel van No. 108 gelijk met eenzelfden of soortgelijken gevel ter rechterzijde gebouwd. Het had toen met dien gevel een gemeenschappelijk penant. Dit penant is doorgehakt toen die gevel in de 18e eeuw plaats moest maken voor dien welke thans rechts van onzen gevel staat. Hoewel in den gevel de Vlaamsche of Dortsche invloed niet is te ontkennen, men zie slechts de omlijsting van den ingang met geprofileerden bak- en natuursteen, heeft hij zich toch in hoofdzaak van dezen invloed vrijgemaakt, in zijn wezen zijn hier de vormen van de Hollandsche Renaissance aanwezig. Het scheepje op het deurkalf herinnert aan de tijden van weleer toen Haarlem als regel ook zeebouwende schepen binnen haar veste zag. Langs het IJ en het Noorderspaarne was de stad gemakkelijk te bereiken, zelfs kon langs het Zuiderspaarne en de Haarlemmermeer een groot aantal plaatsen in den omtrek worden bereikt. Menig Haarlemmer zal in oude tijden zijn boterham hebben gedankt aan het toen zeer drukke scheepvaartverkeer en misschien was het wel een reeder, die het scheepje op het kalf deed beitelen en die zóó zijn betrekking tot het zilte nat wilde aangeven. C. Visser.

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschut - Tijdschrift 1924-2022 | 1927 | | pagina 8