Dat hij lang Neede tot vreugde en den molenaar tot gewin moge zijn! Dat hij tot in lengte van dagen zal mogen getuigen van de activiteit van de Vereeniging wier naam hij draagt en waaraan de molen zelve herinnert door een ingemetselden steen waarop met kloeke letters „Door haar, die op den wind vertrouwt, Al sloeg die wind mij al te boud, Kreeg ik een tweede leven. Mijn romp, die vroeger was van hout, 1 Heeft zij van steen weer opgebouwd, En mij haar naam gegeven." - - C. Visser. 1 DREIGENDE ONTSIERING TE HARDINGEN. Nu is Harhngen aan de beurt! En men houdt daar niet van halve maatregelen! Drie vliegen in een klap. Wat men er wel gaat doen? Zie eens, Harlingen wij bezochten het dezen zomer om onzen jongsten zoon te laten zien hoe mooi Fries land was Harlingen dan ontleent zijn schoonheid aan het water en ook wat zich in dat water weerspiegelt, dat zijn de huizen, de bruggen en de boomen. En dan heeft Harlingen een tweede schoonheid dat is het gezicht van uit de Zuiderzee. Vanuit Flevo gezien ziet men het silhouet van de stad met als enkel daarboven uitslaande objecten den kerktoren en een paar molens. De mooiste en de hoogste molen, op den Zeedijk gebouwd is een fraaie pelmolen. - - Drie vliegen in één klap. De eerste is dit. Men bevindt zich in het Noordelijk deel van het stadje. Daar is een leuk oud grachtje, Zoutsloot genaamd. Heel gewone huisjes, een grachtje met houten schoeingen en iepeboomen die hun hoogreikende kruinen in het water weerspiegelen. Het eenvoudige houten bruggetje verdubbelt zich in het water en in de verte als een kunstvolle beëindiging van het stadsbeeld ziet men het silhouet van een torentje, keurig naar de regelen der perspectief in het water weerspiegeld. Dit grachtje nu wil men dempen. Gooit men het dicht dan wordt er bereikt een breede leege straat met boomen die zich zelf in den weg staan, huizen die niet veel beteekenen, kortom een leege droefgeestige straat zonder bekoring. Ook dit stuk schoonheid-Van Nederland is dan weder kapot geslagen. Het tweede is: midden in het stadje heeft men de Voorstraat, dat is een ruime breede straat welke men er -van verdenkt ook eens een gracht geweest te zijn. Naar het Westen verbree'dtdeze straat zich tot een gracht met ter weerszijden een kade, een bruggetje, naar goeden trant opgebouwd uit een halfcirkel-gewelf, een kleine neiging in - het -wegdek en een ijzeren brughek met bolbalustrade. Dit alles bij elkaar geeft een brok schoonheid om jaloersch op te worden. De huizen zijn vrij laag en zijn smal, in overeenstemming met de breedte van de kade waaraan zij staan. Zij passen in de schaal van het- geheel. Gooit men deze gracht dicht dan komen diezelfde huisjes te staan aan een leege vlakte en het aardige bruggetje gaat dan natuurlijk .ook weg. Dan kan men gaan zoeken waar men op deze ruimte ergens een verkeersweg zal maken. Deze twee eerstgenoemde stadsverminkingen zouden noodig zijn voor het verkeer. Ik vertoefde er een heelen zomerdag en heb op de bewuste plekken mijn reisgenoot

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschut - Tijdschrift 1924-2022 | 1927 | | pagina 7