DE NIEUW GEBOUWDE MOLEN TE NEEDE
omstuwd door de halve bevolking, bergwaarts en weldra klonken bij den molen de
krachtige tonen van het koper en schalde het oude „Wilhelmus" door de lucht.
Daarna nam Baron VAN HEEMSTRA het woord en bracht zijn dank aan allen,
die tot hét totstandkomen van den molen hadden medegewerkt. Bloemrijk vergeleek
hij den molen met een dochter, die men ten huwelijk geeft, op welker deugden men
wijst en voor wier zwakheden men toegevendheid vraagt. Hij droeg daarop den molen
in eigendom aan de Vereeniging „De Hollandsche Molen" over, waarop de Voorzitter
van die Vereeniging, de heer Mr. P. G. VAN TlENHOVEN, dankte voor het vorstelijk
geschenk. Hij sprak er zijne voldoening over uit, dat er thans een molen is gebouwd,
die, met behoud van het nauwelijks ,te verbeteren wiekenkruis, is uitgerust met de
meest moderne verbeteringenrollenlagers en electrische hulpkracht. Nadat hij den
molenaar, VARENHORST, met den nieuwen molen geluk had gewenscht, besloot hij
zijn rede met de slotregels van Hui]GENS'gedicht op den bouw van Amsterdams stadhuis:
„God geve U in 't gebouw, met reden en genoegen
Te toonen wie gij zijt, en waar ik 't al in sluit,
Heil blijv' er eeuwig in, en onheil eeuwig uit".