Eikels, klaverblaadjes, heraldische roos~ ern lelie, 't zijn teekens die men bij ettelijke
geslachten op hunne wapenschilden vindt, maar gerangschikt als op het IJlster schild
in geen enkel geval. Het dichtst bij komen de HETTINGA's, die op hun schild een
drietal eikels voeren en de SlCCAMA's van wie we twee wapens vonden, het eene
met drie eikels, het andere met twee klaverblaadjes.
Weet een der lezers van Heemschut raad?
Gaarne zouden we het blazoen, dat nu geheel zonder kleur is, in de oorspronkelijke
kleuren laten opschilderen; fantazeeren laat de heraldiek nu eenmaal niet toe.
Ook de naam „Messingklopper" is nog niet opgehelderd, er zijn verschillende
hypothesen.
In Ijlst meent men, dat die naam is afgeleid van een klopper van messing, geel
koper die voorheen op de deur zou zijn geweest, 't Is mogelijk, maar zoo'n bijzonderheid
was toch zulk een koperen klopper niet om er een huis naar te noemen?
Anderen zeggener heeft een „messenklopper" gewoond, t.w. een smid, die messen
klopt, maakt. In Drenthe schijnt men tot voor kort nog zulke messenkloppers te
hebben gehad.
Een derde zegt: er heeft een koperslager in het huis gewoond, een die koper
„messing" klopte of dreef. i
Een vierde meent, dat men moet denken aan het een of andere uithangteeken
waarop een messingklopper, een hamer waarmede messing wordt geklopt, analoog
mattenklopper, kleerenklopper, enz.
Weet ook hiervoor een der lezers van Heemschut raad?
C. Visser.
ONTBOSSCHING.
Tientallen miljoenen worden jaarlijks geboren en even velen want de bevolking
neemt blijkbaar niet toe gaan jaarlijks ten gronde. Maar onverstoorbaar zet
ieder nieuw geslacht den moeilijken strijd om het bestaan voort in het land dat, ouder
in beschaving dan alle andere nog bestaande rijken, ook pijnlijker dan alle andere
staten lijdt onder de kwaal die deze beschaving de volkswelvaart heeft berokkend: de
gevolgen der ontbossching. De rampen door de rivieren veroorzaakt, de verarming
van den grond, het koude lijden in den winter, de duurte van zooveel dat onmisbaar
is in het leven, de berooidheid van het landschap, alles van armoede, wat zich aan
den voorbijganger opdringt het is een gevolg van de onwetendheid of lichtzinnigheid
van de voorvaderen, die het geboomte hebben uitgeroeid.
Uit: „Chineesche landschappen". („N.R.C." 7 Jan. 1927, Avondbl. C.)1
Een bdsch in onzen zin zal men op IJsland te vergeefs zoeken. Ten tijde van de
kolonisatie van het eiland (875 n. C.) was het van de bergen tot aan het strand nog
met woud bedekt. Sinds hebben de bewoners door onverstand en onverschilligheid
hunne bosschen vernietigd, de schapen de jonge uitspruitsels laten verteren, de boomen
voor houtskoolbranden gerooid en voor nieuwen aanplant nimmer zorg gedragen.
Alleen berken, doch dwergachtig uitgegroeid, komen hier en daar voor. Zoo hebben
de oude IJslanders het voor hunne nakomelingen bedorven.
UitJ. C. POESTION, „Island", S. 243 f.
Wie zich aan een ander spiegelt
i