De speeltoren van Monnikendam -heeft een steenen onderbouw met een houten met lood bekleede spits. Die steenen schacht staat flink rechtop. Vroeger heeft men al eens de fundeering voorzien. De "houten spits echter is in deplorablen toestand. Deze rust op vier hoekstijlen in de steenen# schacht en daarvan zijn er twee totaal verrot. Het samenstel daarboven schijnt nog heel wat, doch wanneer men de loodbekleeding losmaakt lijkt wat eens goed eikenhout was meer op gemalen kaneel. Eikenhout met lood bekleed klinkt zoo mooi. Doch wanneer er een klein lekje in 't lood is, blijft het water in de bekleeding, kan niet verdampen en doet 't hout vergaan. De westgevel van den toren heeft van onderen een deurtoegang met een namaak- gotieke deur. De steenen profielen zijn origineel, de vulling waar eens montants en traceeringen waren zijn 17e eeuwsch, uit den tijd van 't Raadhuis. Zoo fraai men in de 17e eeuw nieuwe bouwwerken kon ontwerpen en maken, zoo vrijmoedig verminkte men oudere monumenten. De lijsten welke de geledingen scheiden zijn renaissance, raadhuisstijl. In de tweede geleding is een blindnis waarin een renaissance steenen kruiskozijn en daarboven 't wapen van Monnikendam, dat immers in een raadhuistoren behoorde. De bekroning van dit wapen is een fraai gotisch fragment, een brok van 'n altaarwimberg of zooiets. Hoe het geheele veld hoogstwaarschijnlijk is geweest leert de zuidkant, te zien op 't prentje met de Waag. Deze Waag, een tijdgenoot van 't verdwenen raadhuis, staat mede op gewijden grond, de hof der oude kerk. De derde geleding heeft nog zwaarder geleden, is nu geheel vlak; hoe dit eens geweest is leeren de zuid- en oostkant. Die zuidkant draagt nu 't huisje waaruit de ruitertjes bij heel- en halfslag te voorschijn moeten komen en die oostkant is zoo netjes afgewerkt omdat deze eens keek over en langs de nok van de kerk, ter begroeting van 't oosterlicht, de opgaande zon. De trans is een eigenaardig ding. D.eze is tien of twintig jaar geleden „gerestaureerd", is in machinale baksteen een copie van -wat 't vroeger was. De consoles, kraagsteenen en de geheele balustrade zijn natuursteen en bij die herstelling weer gebruikt-. De kraagsteenen op de hoeken zijn gotiek en gemaakt voor een ander doeleinde dan waarvoor ze nu dienen. De geheele trans met fries en balustrade is renaissance, van den bouw van 't raadhuis en die hoekkraagsteenen konden wel eens afkomstig zijn uit 't inwendige van de choorsluiting der kerk. De spits is in hoofdsamenstel origineel doch de houten balustrade is later gemaakt- In den toren is van alles te zien. Zooveel dat corpulente bezoekers gerust de moeite kunnen sparen een poging tot beklimming te wagen. Er is een aardig oud uurwerk, een heel groot ding, met een kolossale trommel. Ge kent de koperen rol met pennetjes in een kindermuziekdoosje, nu die onder 't microscoop gezien. Dan is er een compleet slagwerk en een luidklok en een brandklok en dan een aardig toestel dat zorgt dat op heel-, half- en kwartslag 'een stel ruitertjes in 't huisje van buiten voor den dag komt, een kermisdraaimolen in 't klein. Dan een blaasbalg met een inmaakkei erop en een toeter van een Fordje verbonden met- een stuk compositiebuis aan dien blaasbalg. En als die blaasbalg hijgt en die toeter blaast dan heft netjes op de maat de bazuinengel daarboven, de Faam haar bazuin op, haar bazuin want 't is kennelijk een vrouwtje, die engel. Dan is er een carillon van twee keer acht klokken. De onderste rij hangt in een krans om een geweldige slagklok, de bovenste rij is kort onder de peer. Die groote klok, wel anderhalven Meter middellijn, heeft tot opschrift O PASSIO «8» GRAVIORA o DABIT <s> DEVS <8> FLVS QVOQVE FINEM THOMAS BOTH ME <s> FECIT 1591 -j-

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschut - Tijdschrift 1924-2022 | 1927 | | pagina 5