minnende stadsbestuur van Arnhem heeft daar echter een soort ketellapperskolonie
neergeplant, wel is waar noodwoningen, maar voor langen termijn en met veel kans,
dat deze wantoestand bestendigd wordt. Over de Geitenkamp schreef ik boven reeds.
Met open bebouwing had ook een arbeiderswijk, aangelegd als een soort tuinstad, er
wel aardig uit kunnen zien. Zooals het nu geworden is, met aangesloten bebouwing,
doet het sterk denken aan een woestijnstad aan den rand eener oase. Ook heeft de
hoofdweg er heen menigen boom moeten laten.
Vanaf de ronde koppen van het hoogterras had men eenmaal een keur van pano
rama's op de stad en daarover naar de lage landen. Nu kruipen de huizenrijen tegen
de hellingen op en van de panoramapunten zijn er maar weinige over. Hoe hopeloos
dom is het, zich te verheugen over een groote aanwas van bevolking en te meenen,
dat dat welvaart, dat is geluk, beteekent. Holle phrases, anders niet! Integendeel zit
er veel misère aan vast en het draagt geenszins bij tot vermeerdering van het geluk,
dat het natuurschoon langzaam maar zeker wordt weggeknaagd. Intusschen voor zoo
verre deze groei van binnenuit komt, is zij niet tegen te houden, mits de bebouwing
dan maar met zorg geleid wordt. Men kan echter niet merken, dat het behoud van
een weidsch panorama of bekoorlijk uitzicht bij het neerkwakken van de woonwijken
ook maar de geringste rol speelt. Daar bemoeit de zoogenaamde stedelijke schoonheids
commissie zich niet mee.
De weinige vergezichten, die nog over zijn, zijn gauw genoemd. Allereerst de Steenen
Tafel. De pas verrezen uitzichttoren met terras mag bij uitzondering een aanwinst
genoemd worden, al voldoet hij als uitzichttoren niet bijzonder, doordat het platform
niet boven de toppen der boomen uitsteekt. Bedenkelijk is 't, dat de noodwoningen bij
Monnikhuizen al binnen den gezichtskring van de Steenen Tafel vallen. Voorts is
vermeldenswaard een punt meer naar het oosten in de bouwlanden, dat echter bedreigd
wordt door de Geitenkamp; laten wij hiervan het beste hopen. Het mooiste gezicht
van dichtbij op de silhouet van de stad had men vanaf den Braamberg te midden van
rozenhagen en bloemen. Gedeeltelijk is dat ook al bedorven door wangedrochtelijke
bouwsels of éénvormige woningen met schreeuwerig-hooge daken en het is te vreezen,
dat hier de bouwerij nog niet beëindigd is. Vanaf den Gulden Bodem in het noord
westen zal de aanblik op Arnhem door de exploitatie van die terreinen ook noodwendig
moeten lijden. Blijft: de roem van Arnhem, het onvergelijkelijk vergezicht van Bovenover.
Is dit echter wel voor alle tijden geborgen? De beantwoording van die vraag hangt
ten nauwste samen met de plaats, waar de vaste brug over den Rijn zal komen. Nu
is het slaan van zulk een ijzer- en staalconstructie stellig geen verfraaiing, maar wanneer
men elders daardoor erger kan voorkomen, is dat eenige opoffering in de benedenstad
wel waard. Alles welbeschouwd geloof ik, dat een overbrugging ter hoogte van de
Lauwersgracht de voorkeur verdient boven die bij het Roermondsplein. Want wel zal
daardoor een deel van den statigen Eusebiussingel aan schoonheid inboeten, maar daar
staat tegenover, dat eventueele bebouwing aan de andere rivierzijde wel dichtbij het brug-
gehoofd zal plaats vinden; kwam nu de brug te liggen bij het Roermondsplein, dan zou
dat de kans op niet nader aan te duiden rommelwijken recht tegenover Bovenover
zeer groot maken, waarmee ook dit glanspunt van Arnhem verdwenen zou zijn. En
heusch men staat in Arnhem voor niets!
Wanneer wij 'onzen tocht over den heuvelkam ten noorden van de stad voort
zetten, dan wordt die plotseling onderbroken door de Arnhemsche Sahara, de uitgraving,
vanwaar het industrieterrein afkomstig is, een gapende wonde. Tegenover al dat leelijks
mag gelukkig ook nog gewezen worden op' het schitterend complex, Sonsbeek.