geschikt als zetel van het Stadsbestuur. Vandaar dat de stad omstreeks het jaar 1350 twee huizen aankocht, het eene genaamd „De Mei" en gelegen op den hoek Kleine Staat-Jodenstraat en het ander de „Landskroon" gelegen in de Groote Staat. In het eerste werd de zetel gevestigd van het Hooggerecht; in het tweede die van het civiel bestuur. Laatstgenoemd gebouw, heette aanvankelijk naar zijne bestemming het „Dinghuis" en werd eerst later na den bouw van het nieuwe Stadhuis, aangeduid onder den naam van „oud Stadhuis". Het Dinghuis werd om zijne bouwvalligheid in 1473 tot den grond toe gesloopt en herbouwd. De gevel is in zuiver gothieken stijl opgetrokken. Het telt twee ver diepingen, elke van drie vensters in den voorgevel. Vroeger was het middenvenster van de eerste verdieping de hoofdingang. Vier bronzen leeuwen versierden eertijds den steenen trap die naar de eerste verdieping leidde. Die trap met het balkon, alsmede de bronzen leeuwen, werden ter bevordering van het verkeer, in 1749 afgebroken en verwijderd. De toegang tot het gebouw werd nu aangebracht aan de zijde van de Jodenstraat. Het torentje, vroeger grooter in afmetingen, en hooger, werd in 1793 bij het beleg der stad door de Franschen in de asch gelegd, alsmede een gedeelte van het dak. Het werd echter eenige jaren later, doch op kleiner schaal herbouwd. Op het einde der 18e eeuw verloor het 'Dinghuis zijne oorspronkelijke bestemming, en van toen af aan tot in onze dagen werd het tot verschillende doeleinden gebruikt. Tegen het einde der 16e eeuw bleek het dat het Dinghuis en de Landskroon niet meer voldeden aan de eischen van den tijd. Vandaar dat in de Raadsvergadering van 24 Juli 1593 de bouw van een nieuw stadhuis ter sprake kwam. Wegens de troebelen en oorlogen van dien tijd en de schaarschte der geldmiddelen werd echter voorloopig van dat plan afgezien. Eerst in 1659 werd aan de uitvoering tot den bouw van een nieuw Stadhuis gevolg gegeven. Terstond werden maatregelen genomen om het marktplein, waarop zich toen nog de Gevangenpoort, de Leugenpoort, de omwalling, de Lakenhal met klokketoren bevonden, vrij te maken. Het werk werd opgedragen aan den Haagschen bouwmeester POST, bijgestaan door den ridder MORAY. Den 21 Juli 1659 werd de eerste steen gelegd van het nieuw Stadhuis en den 7 Juli van het volgende jaar, alhoewel verre van voltooid, in gebruik genomen. De toren onder ging in 1684 eene aanzienlijke verandering. Hij verhief zich aanvankelijk niet boven het omgevende dak, doch werd in genoemd jaar hooger opgetrokken. De oorspronkelijke kruisvensters werden in 1839 weggebroken en door moderne Fransche ramen vervangen. In 1668 werd aan PlETER HEMONY de levering gegund van een carillon bestaande uit 28 klokken. Vermelden wij nog eenige bijzonderheden omtrent de inwendige ver siering van het Stadhuis. De fraaie gobelins in de Prinsen- thans Audiëntiekamer werden geleverd door J. VlSCHER uit 's Hage. Links en rechts van den schoorsteenmantel zijn eenige kunststukken van V/D BORCHT. Verder prijken in het huis eenige muur schilderingen van den beroemden Th. V/D SCHUER. Aan GlLIS PlROTTE werd opgedragen de lambriseering in eikenhout in de zalen der Luiksche en Brabantsche Schepenen alsmede het aanbrengen van een behangsel in goudleder. Eindelijk zijn nog bezienswaardig de bronzen kolommetjes, die de balustrade rondom de vestibule versieren en waarop de wapens der schenkers zijn aangebracht. Geslachten zijn opgestaan en verdwenen, rijen van magistraten hebben elkander opgevolgd. Ook wij zullen op onze beurt verdwijnen, maar staan blijft Maastricht's pronkjuweel, het nieuwe Stadhuis, waaromheen wij allen ons eendrachtig moeten scharen ter behartiging van het ware belang, onzer vaderstad. J. Nuyts.

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschut - Tijdschrift 1924-2022 | 1926 | | pagina 11