besproken en daarbij heeft ook Dr. LELY als zijne meening de mogelijkheid van het
behoud der brug te kennen gegeven.
Nadien is verschenen een rapport van den ingenieur van den Rijks-Waterstaat,
Ir. KLINK, (belast met de leiding der Maaswerken te Maastricht), in welk rapport het
rapport der Monumentencommissie op technische gronden wordt bestreden en waarin
als eenige mogelijkheid het afbreken, van de tegenwoordige en het bouwen van een
nieuwe brug wordt voorgesteld. Dit rapport is, voorzien van een toelichtende teekening
en van een begeleidend schrijven van den Hoofdingenieur van den Rijks-Waterstaat
Ir. BAUCKE, den Gemeenteraad aangeboden. In dat schrijven stelt Ir. BAUCKE de
conclusie, dat met het oog op de belangen van den waterafvoer en de scheepvaart,
alleen dan een bevredigende oplossing zal zijn te verkrijgen, wanneer de bestaande
Maasbrug door een geheel nieuwe brug wordt vervangen. Noch in het rapport-KLINK,
noch in het schrijven-BAUCKE worden de redenen zoodanig ontwikkeld en gemotiveerd,
dat het stellen der conclusies daaruit overtuigend volgt.
Den 4den Maart 1926 is op uitnoodiging van de Kamer van Koophandel te
Maastricht een voordracht gehouden door den reeds genoemden heer Ir. RAMAER
over de Maasbrug. In deze voordracht bestreed de deskundige spreker de bezwaren,
die in het rapport-KLINK tegen de voorstellen van de Rijksmonumentencommissie zijn
aangevoerd. Ik merk U hierbij op, dat het rapport-KLINK zijn bewijskracht voor het
afbreken der brug bijna uitsluitend ontleent aan het bestrijden van de voorstellen der
genoemde Commissie en dus niet positief bewijst de noodzakelijkheid van het afbreken,
want, en daarop is in deze geheele strijd m. i. niet voldoende de aandacht gevestigd,
zelfs uit de onaannemelijkheid van deze voorstellen tot behoud der brug volgt nog
niet logisch de noodzakelijkheid tot afbreken. Immers is volstrekt niet bewezen, dat
met de voorstellen van deze Commissie alle mogelijkheden zijn uitgeput en dat niet
andere deskundigen nieuwe gezichtspunten zouden kunnen ontwikkelen. Maar zelfs
blijvende bij deze voorstellen, staan de meeningen van twee deskundigen als KLINK
en RAMAER, van wie de laatste toch zeker op veel grootere ervaring aanspraak kan
maken, lijnrecht tegenover elkaar, terwijl deze laatste achter zich heeft de meening
van de deskundigen als de leden der Nederlandsch-Belgische Commissie en de mede
leden van RAMAER in de beide Commissies-RAMAER benevens Dr. Ir. LELY.
Het is een gewichtige beslissing, welke de autoriteiten, i. c. de Gemeenteraad op
het punt staan te nemen, zoo gewichtig dat de vraag mag worden gesteld of besluiten
als deze, de competentie van raadsleden, van wie redelijkerwijze geen architectonische
ontwikkeling te verwachten is en die ook in technisch opzicht te weinig onderlegd zijn
om zelfstandig de waarde der adviezen te beoordeelen en het probleem op te lossen,
niet verre te boven gaan. Indien het behoud van de brug niet kan samengaan met de
economische ontwikkeling (het verkeer te water en te land) of indien de noodzakelijke
veranderingen aan de bestaande brug van dien aard zouden moeten zijn, dat zij het
karakteristieke eraan zouden ontnemen en het stadsbeeld toch zouden bederven, dan
zal de oude brug moeten verdwijnen voor de nieuwe eischen. Indien echter de
economische ontwikkeling zou kunnen samengaan met het behoud van de brug, dan
zou het afbreken ervan een 20e-eeuwsch vandalenwerk van den eersten rang zijn.
Dit is het dilemna waarvoor wij staan.
Op waterstaats-technische gronden moet de brug verdwijnen volgens Ir. KLINK,
zonder dat uit het gepubliceerde rapport onomstootelijk blijkt, dat geen andere oplossing
mogelijk zou zijn. 1
Het besluit van den minister en het advies van den hoofdingenieur BAUCKE zijn
I