gebouwd te zijn in den tijd, dat de houtbouw inheemsch was, dat het uiterlijk in den
aanvang van de zestiende eeuw kan zijn gebouwd.
Echter kunnen we nog een ander bewijs aanhalen. We zeiden reeds, dat de
noklijn van het perceel evenwijdig aan de straat loopt, een ligging, die betrekkelijk
weinig bij houten huizen voorkomt. Beziet men de kaart van CORNELIS ANTHONISZ,
1544, van Amsterdam, dan treft men op dezelfde plaats aan den Zeedijk een huis aan
op volkomen gelijke wijze ten opzichte- van de straat gelegen, kennelijk was het huis
er toen reeds. Dat dit geen toevalligheid is, wordt daardoor bewezen,, dat het het
eenige in deze omgeving is, dat zóó is afgebeeld terwijl, ten overvloede, ook PlETER
BAST in 1596 het pand op deze wijze teekende.
Nu zal men vragen, of er wellicht niet een steenen huis in onze stad te vinden
is, dat ouder is dan Zeedijk No. I. Het is natuurlijk niet uitgesloten, dat hier of daar
een brok huismuur te vinden is van ouder datum. Maar een oudere of zelfs even oude
gevel, die is er niet. Bedacht moet toch worden dat een gevel, die ouder zou zijn
dan bijv. 1544 haast noodwendig de vormen van de Gotiek zou moeten toonen. En
Gotische gevels bezit Amsterdam helaas niet meer. Veel zijn er waarschijnlijk hier
nimmer geweest, toen de Gotische stijl bloeide bouwde men, zie de aanhaling uit
WAGENAAR, de Amsterdamsche huizen als regel van hout. Van enkele Gotische
woonhuisgevels kan men de afbeeldingen vinden in den Atlas van SPLITGERBER in
het Museum Fodor. Enkele jaren voor den oorlog bezat Amsterdam in den nu ver
dwenen „Kraaiengang" bij de Prins Hendrikkade nog een woonhuis uit de eerste helft
van de zestiende eeuw. Het was waarschijnlijk gebouwd in den overgangstijd tusschen
Gotiek en Renaissance, in het souterrain toch trof men een fraaien laat-Gotischen
schoorsteenmantel aan, terwijl de daarboven gelegen verdieping een even mooien
Renaissance schoorsteen had en een betimmering in denzelfden stijl. Ook de gevel van
dit pand, dat in zijn geheel vrijwel versleten was, toonde Gotische reminicensen. Dit
pand is door afbraak thans verdwenen.
Ons oude huis is dus het eenige, dat overbleef uit de periode van Amsterdam's
bloei in de zestiende eeuw. Het is te bejammeren, dat er niet een fraaier specimen is
bewaard gebleven. Afbeeldingen op oude prenten laten ons houten gevels zien, rijk
met snijwerk versierd. Snijwerk, vervaardigd door dezelfde knappe werklieden, die de
spiegels van de Oud-Hollandsche schepen tot ware kunstwerken maakten. Maar toch
mogen we blijde zijn, althans dit pand nog te hebben. En voor goed. Want de
Vereen. „H. de Keyser" heeft zich het bezit van dit oude gebouw verzekerd. Het
moge al niet uit architectonisch oogpunt bezien belangrijk zijn, voor den historicus is
het pand een der meest belangwekkende van de hoofdstad.
Wat heeft deze oude gevel al niet langs zich heen zien trekken! Hij zag den
zeeman gepakt en gezakt naar zijn Kogge, zijn Baerdse, zijn Birk of Fregat trekken,
begeleid door zijn droef gestemde vrouw. Hij zag hem na maanden afwezigheid
wederkeeren aan den arm van zijn gelukkige betere helft. Hij zag óók den zeeman,
die na maanden ontbering, het geld eens duchtig liet rollen en zich ontspannend door
den boel eens even duchtig op stelten-, te zetten. Hij zag den koenen scheepskapitein
met de tasch met Scheepspapieren onder den arm naar zijn reeder stappen en den
koopman zich spoeden naar het IJ waar het lang verbeide schip met rijke lading was
binnengekomen. Den Spaanschen tijd, hij beleefde, hem, hij zag ALVA en zijn volgelingen
en den Prins VAN ORANJE.
Eeuwen stond het oude huis reeds daar; laat ons hopen, dat er nog eeuwen voor
zijn weggelegd. C. VISSER.