Het gebouw was niet alleen Pesthuis, ook krankzinnigen gesticht. Men vond er b.v.
„dertig hokken voor dolle menschen".
Aan het gebouw is in den loop der jaren wel wat bijgebouwd en geprutst, doch het
groote geheel is vrijwel onbeschadigd tot ons gekomen. In 1914, toen met overhaaste
snelheid roode-kruis-barakken gemaakt moesten worden, is de gracht, die reeds ten deele
gedempt was, verder dichtgegaan en zijn eenige aardige bij 't gebouw behoorende huisjes
gesloopt. Daarna zijn tusschen 't gebouw en de Constantyn Huygensstraat al maar meer
barakken gebouwd, die door hun provisioneel karakter spoedig een minder royaal aanzien
kregen. Wanneer men die heele rommel eens opruimde, een oprijlaan maakte in de as
van 't gebouw en de oude kast schoonmaakte, dan zou Amsterdam verbaasd staan van zijn
eigen bezit. Om de bruikbaarheid te verhoogen mag men er dan gerust een gat in maken
met een flinke poort, opdat ook de voorname rust van 't binnenplein tot zijn recht kome.
Het Pesthuis is ten tweede male ter dood veroordeeld. Hoe, hebben de bladen voldoende
medegedeeld. Hierbij zijn gevoegd een afbeelding hoe het Pesthuis er in 1663 van buiten
uitzag met daarachter 't silhouet van de stad en hoe een teekenaar de binnenplaats zag
in 1887, dat is vrijwel net zoo als de toestand nu nog is. Zoowel de buitenkant als de binnenhof
zijn, zoo gezegd, uit een architectonisch oogpunt beschouwd, nu nog vrijwel onbeschadigd.
Hoe weinig beseffen de inwoners van Amsterdam de geestelijke waarde van het
begrip „geschiedenis".
Amsterdam, 24 October 1925. A. A. KOK, Architect.
WAT IK ZAG IN TWEE ZUID-HOLLANDSCHE POLDERS.
Een ijlblauwe lucht met witte, ruige wolken, zóó groot en zwaar, alsof zij omlaag
zouden vallen. Voortgedreven door den wind, vingen zij beurtelings de zonnestralen
weg, doch haar gouden rafelranden verklapten, dat zij spoedig weer in volle glorie
zouden te voorschijn komen. En tegen dat licht- en wolkenspel, strak omlijnd, wieken-
kruisen, twee aan twee, totaal acht in getal. Daar stonden zij, de molens van den
Eendrachtspolder, nabij Zevenhuizen, met hun witgekalkte onderstukken en rietbedekte
rompen op dien nazomerdag, vroolijke rustpunten in het vlakke land. Zouden zij heusch
„eendrachtig" hun werk mogen blijven verrichten in komende jaren? Zouden deze
polderwachters nu eens niet behoeven te vallen op het slagveld, waar voorgespiegelde
profijten van de moderne en ondeskundigheid omtrent de oude maalwerktuigen heden
ten dage nog al te vaak zegevieren?
Ja, als dat bereikt wordt, dan kan met recht later in de annalen der molen
geschiedenis worden geschrevenhet kwaad werd te elfder ure gekeerd. Aan den
vooravond van de beslissende vergadering van het polderbestuur, zond de Vereeniging
„de Hollandsche Molen", die het dreigende onheil eerst, laat had vernomen, een
schrijven, waarin zij met aandrang het Bestuur verzocht een definitieve beslissing uit
te stellen totdat de molens door een deskundige grondig zouden zijn onderzocht. De
Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen steunde het verzoek telegrafisch,
doch dit alles mocht niet baten. Het polderbestuur besloot tot afbraak der molens,
een electrische bemaling zou hen vervangen. Dit uitgesproken doodvonnis gaf eenige
Ingelanden van den Polder en „de Hollandsche Molen" aanleiding hun bezwaren
kenbaar te maken bij Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland, waarop deze aan den
Provincialen Waterstaat opdroegen door een zijner ingenieurs een onderzoek te laten
instellen. Het uitgebrachte rapporttoonde aan, dat de vernietiging van dit water
bouwkundig monument alleen reeds op economische gronden niet te billijken zou zijn.
De molens, nog in voortreffelijken staat, zouden reeds belangrijk verbeterd worden.