HET PESTHUIS.
Wat is het Pesthuis eigenlijk? Deze vraag is zoo vreemd niet. Duizenden Amster
dammers zullen over de ontsierende barakken langs de Constantijn Huygens-
straat wel eens het groote pannendak van een gebouw daarachter gezien hebben, doch
zich verder geen rekenschap gegeven hebben wat dat was.
Neem een ouden stadsplattegrond van Amsterdam ter hand, 't hindert welhaast
niet welke. Er zijn er zoo vele. In vertrouwen medegedeeld heeft schrijver dezes er
ruim tweehonderd bijeen weten te brengen. Doch in elk boek over Amsterdam vindt
ge er wel een afgebeeld. Daarop ziet ge, buiten de Leidsche Poort en bij de Over-
toomsche vaart, een aardig figuurtje, een kwadraat met nog eenige kwadraatjes
eromheen en zuiver in de assen lijntjes die sloten voorstellen. Zulk een eenvoudig
mathematisch figuurtje is, voor wie iets van bouwkunst begrijpt, een aankondiging van
iets goeds. Hebben niet alle bouwkunstmonumenten uit de beste kunstperioden een
geometrischen grondslag
De geschiedboeken over Amsterdam verhalen ons van veelvuldig voorkomende
pestepidemieën. De gedachte dat deze ziekte door zeevaarders uit Azië werd overgebracht
schijnt niet juist, want reeds in de vijftiende eeuw had men bepaalde voorschriften,
waaruit blijkt, dat toen reeds de pestziekte geen nieuwtje was. Men deed voor de
vrijwel doorloopend voorkomende ziekte speciale gebouwen maken, bij het St. Pieters
gasthuis aan de Nes, bij het Lieve-Vrouwegasthuis aan den Nieuwendijk, tot de
noodzakelijkheid bleek een flink gebouw, buiten de stad te stichten. In den zomer
van 't jaar 1630 verzochten de Regenten van 't St. Pieters Gasthuis (nu 't Binnen
gasthuis) aan de Stedelijke Regeering verlof' een nieuw Pesthuis te stichten „aan de
Oostzijde van den Heiligen Weg, even binnen de vrijheid der stad" (WAGENAAR,
Oct. IV, 473). De stad verleende niet alleen haar goedkeuring, doch droeg vier en
twintig duizend guldens voor dien tijd een groot bedrag aan de totstandkoming
bijwaarop de bouw nog in 't zelfde jaar begon. Wie de bouwmeester was, is niet
bekend. Denkelijk kwam er geen groot geleerde bij te pas. De gildemeesters hadden
in den eenvoud hunner van ouder op ouder ^overgeleverde architectuurvoorschriften
zulk een hechten grond onder de voeten, dat zij feitelijk geen leelijke gebouwen
maken konden. Wijs eens een zestiende- of zeventiend' eeuwsch gebouw aan dat
leelijk is; het zal U niet makkelijk gelukken. Het Pesthuis werd een groot, heel
eenvoudig en degelijk bouwwerk, een kwadratische binnenplaats, een kwadratische
ombouwing; de breedte van het bebouwde deel in wiskundig-zekere proportie vast
gelegd; de hoogte of liever 't dwarsprofiel volgens de gildevoorschriften geconstrueerd,
evenals de dakhelling. Wat weet onze tijd van gildevoorschriften! Een glasruit is een
ruit zonder meer. Stond de rechthoek altijd, door alle eeuwen overeind, dan maakt
men hem liggend. Was een ruit door alle eeuwen een rechthoek, reden te meer om
een trapezium te bedenken. Was een venster altijd een plat vlak in vertikalen stand,
welnu men make een venster zóó dat het geen plat vlak is en niet verticaal. Een
glasruit van voor de afschaffing der gilden was wiskundig zuiver 1 V 2. Die wortel
twee wisten ze zoo niet van, men nam een vierkantje, de diagonaal omgecirkeld en
dan was 't klaar. Een oude baksteen was 1 V2. X 3 X 6 Amsterdamsche duim en een
venster was een zeker aantal heele voeten hoog en breed. Wat weet onze tijd van
de gulden snede? Een klank, meer niet. Zoo is dan het Pesthuis onder de gilde
voorschriften en het juiste maatgevoel een bouwwerk geworden van een monumentaliteit,
door weinig andere Amsterdamsche bouwwerken geëvenaard, zoowel uitwendig als wat