enkele zij- en achtergevels en aan een klein gedeelte kerkhofmuur vindt men het oude
materiaal eveneens. Ter plaatse van de oude westwaarts van het dorpje gelegen boerderij
„Betlehem" was eens op een vierde uur gaans van het mannenklooster, het nonnen-
convent gevestigd.
In minder dan geen tijd heeft men het Groningsche bezit aan bouwwerken van
kunsthistorische beteekenis opgenoemd. De Martini, de A-kerk met hunne torens, de
Nieuwe kerk en enkele gasthuispoortjes daargelaten, vindt men de „Hoofdwacht" op
de Groote Markt; de gevel No. 27 (Heerensocieteit) met een treurig gietijzerenbalcon
versierdhet nevenperceel van de studentensociëteithet Goudkantoor met de beide
vorige perceelen „van de ramen geschonden"; het perceel bekend als voorheen het
„huis met den schonen gevel"; het Gerechtsgebouw; het Corps de Guarde; een
pilastergevel aan de Noorderhaven; een oud-Groningsche gevel aan den anderen
waterkant; aan het Guyotplein het huis_waarvan de topgevel op een onzalig oogenblik
niet meer wist te bekoren; het Sichtermanhuis met aanliggend fraai-pand aan de Osse-
markt; twee huizen aan de Spilsluizen, waarvan de benedenhelften zijn verminkt; een
aldus behandelde stemmige woning aan het Martinikerkhof: de gevel Cardinaal met
het oude deel van het Provinciehuis; het huis, waarin de Arbeidsbeurs is gevestigd;
een vervallen dubbelgevel aan het Binnendamsterdiephet Stadhuis moge men mede-
rekenen, .met het verkommerde oude Prinselijk Hof; een finaal verminkte Oud Noord-
Duitsche gevel in de Brugstraat, en de rij wordt besloten in de Ebbingestraat met
een woonhuis, in een winkelpand op/!,de meest prijzenswaarde manier verbouwd en
waaraan eene zeldzame lichtreclame .prijkt, zoo sierlijk waarlijk als aan een dergelijk
oud perceel aan te brengen tot dusverre 'niet mogelijk werd geacht.
Men heeft het aantal, waarbij dan te voegen is het afgebeelde perceel zonder vrees
dat iets is vergeten, inmiddels geteld? En zich rekenschap gegeven, dat zij tezamen in
hun deels geschonden staat de oude fraaie architectuur vormen te midden van zegge
vijftien duizend woon- winkelperceelen, waarvan zooal geen kwaads, wel zeer weinig
verheffends valt te zeggenom het^bezib alleen waarvan geen stad bezienswaard kan
worden genoemd?
Men mag veilig aannemen datslechts aan het materieele wordt gedacht bij het
spreken over den „goudstroom" van het Vreemdelingenverkeer en dat de ideëele zijde,
het waardeerende en sterkende daarin voor de eigen bevolking gelegen, op den achter
grond der overpeinzingen ligt. Wie van een dusdanigen stroom van bezoek voor hun stad het
uiteindelijk profijt hopen te trekken, mogen bedenken, dat zelfs vijftien duizend woon
huizen, gelijk men ze elders gelijk of beter vindt, geen schare bezoekers zullen weten
te boeien en te doen wederkeeren; slechts de aanschouwing van karakteristieke eenig
zijnde, typeerende merkwaardigheden, hetzij zij betreffen bouwwerken of kleederdrachten,
natuurschoon of stadsaanleg of wat verder ook, vermag dit te doenHeemschutmannen
worden veelal uitgekreten voor de meest onpractische idealisten; „de Hollandsche
Molen"-drijvers nauwelijks wijs geacht. Doch achter het onmiddellijk verheffende van
hun streven ligt de grootste realiteit.
Heemschut heeft voor het behoud van één van Groningen's rariteiten geen moeite
ontzien. Verdient een Vereeniging, die zoo onbaatzuchtig over anderer schatten waakt,
niet den dank van ieder, die het wel meent met zijn stad? Ook niet van de meest
onhistorisch onkunstzinnig aangelegden?
Groningen, 16 Augustus 1925. VAN ROYEN.